1/29/2013

CONSTRUCTIVISME (OBMOKhU 1921)




'De tentoonstelling van constructivisten: Rodchenko, Stepanova, Lavinskii -ik kende ze persoonlijk en onthield daarom hun namen- maar wellicht waren er ook anderen die deelnamen, misschien zelfs Tatlin zelf. Er waren slechts een paar bezoekers; Majakovski liep door de tentoonstellingsruimte. Het was avond en we waren een troep overlopend van het soort dolle opwinding waar geen reden voor was en dat ons toen haast constant vervulde. Ik deed mijn jas uit; naast mij waren enkele elkaar kruisende metalen staven, en daarop een driehoek of enkele halve cirkels of zoiets. Met iemands hulp werd mijn jas aan een uitstekende arm van zo'n sculpturale structuur gehangen. We waren gelukkig: kunst had bewezen 'nuttig' te zijn, juist zoals dat verondersteld werd te zijn. Maar Majakovski naderde ons fronsend en zei streng maar met ingehouden stem om niet de aandacht van de kunstenaar te trekken, "Neem dat onmiddellijk weg! Wat een schande! Verstaan jullie dan niets..." Maar toen hij besefte dat we er echt niets van begrepen hadden, verklaarde hij, zijn boosheid inmiddels wat getemperd door onze verbouwereerdheid, hoe de kunstenaar met zijn werk nieuwe verbanden en vormen wou tonen die tot op heden nog niet gezien waren, maar, het meest belangrijke van al, wou hij de mensen deze dingen leren zien die nu nog vreemd waren, en die in de toekomst zouden kunnen bijdragen tot de nieuwe constructie van objecten: bruggen, gebouwen, machines... Voor mij werd de betekenis van gestileerde, voorstellingloze kunst op een of andere wijze duidelijk die avond, en van toen af keek ik naar een hoop dingen anders... In de reusachtige arm van een aankomende graafmachine zag ik plots de metalen arm van de constructivistische sculptuur waar ik mijn jas aan had opgehangen: de ontdekking van de kunstenaar veranderde in leven.'


Rita Rait- Kovaleva

(geciteerd in:)
Maria Gough: The Artist as Producer, Russian Constructivism in Revolution,

University of California Press / Berkeley Los Angeles London, 2005

OBMOKhU staat voor 'Vereniging van jonge kunstenaars'. Op de tentoonstelling in Moskou in 1921 was werk te zien van Alexander Rodchenko, van de gebroeders Stenberg, van Konstantin Medounetski en van Karl Ioganson. Oppervlakkig bekeken gaat het om een homogene groep die de 'burgerlijke', op gevoelsexpressie gebaseerde kunst verwierp, en die collectief een nieuwe, technologisch geïnspireerde esthetiek voorstond. In The Artist as Producer, Russian Constructivism in Revolution, maakt Maria Gough duidelijk dat die homogeniteit slechts schijn is: zo zijn de assemblages met technologische elementen van Medounetski eerder subjectieve composities dan constructies en zijn de pseudo-apparaten van de gebroeders Stenberg in feite esthetische voorstellingen van het technologische;  daarentegen zijn de hangende constructies van Rodchenko en de staaf-en-kabel constructies van Karl Ioganson echte objectieve structuren, die het traditionele kunstenaarschap het meest uitdagen. Al deze werken ontstonden in een heftig klimaat van theoretische discussies en positioneringen binnen een nieuwe maatschappij. Aanvankelijk genoten de experimenten krediet en werden de werken door de officiële instanties aangekocht. Al snel viel de constructivistische kunst in ongenade en de werken werden geliquideerd. Op enkele uitzonderingen na kennen we deze werken bijgevolg uitsluitend van op foto's of van al dan niet hypothetische reconstructies. Terwijl Karl Ioganson tot voor kort beschouwd werd als een marginale figuur binnen de Sovjet-Russische avant-garde, plaatst Maria Gough hem met haar gedetailleerde studie resoluut in de voorste linie. Karl Ioganson, die aanvankelijk een traditionele beeldhouwer was, verwierp op de meest drastische wijze de traditionele rol van de kunstenaar. Voor hem was de kunstenaar geen aan de ingenieur inferieure knutselaar, maar een uitvinder, in wezen dus creatiever dan de reproductieve ingenieur.

(D. V.)


 

Blogarchief