5/02/2016

HERMAN MELVILLE

'Terwijl we aan de mat werkten, was ik de gezel of loopjongen van Queequeg. Terwijl ik de vuldraad of inslag van marlijn heen en weer liet gaan tussen de lange draden van de schering, waarbij ik mijn eigen hand als schietspoel gebruikte, en terwijl Queequeg ernaast stond en telkens zijn zware eiken zwaard tussen de draden schoof en, doelloos over het water starend, onverschillig en gedachteloos de draad  telkens vast sloeg; toen, zeg ik, hing er zo'n zonderlinge dromerigheid daar over het hele schip en de hele zee, alleen telkens verbroken door het korte doffe geluid van het zwaard, dat het was alsof dit het Weefgetouw van de Tijd was, en ikzelf de schietspoel die werktuiglijk weefde en weefde in dienst van de Schikgodinnen. Daar lagen de vaste draden van de schering, onderhevig aan slechts één enkele, telkens terugkerende, onveranderlijke trilling, een trilling die maar net genoeg was om de kruiselingse verweving van andere draden mogelijk te maken. Die schering leek de onontkoombare noodzaak; en hier, dacht ik, hanteer ik eigenhandig mijn eigen schietspoel en weef mijn eigen lot in deze onveranderlijke draden. Intussen raakte Queequegs stuwende, onverschillige zwaard de inslag af en toe scheef of dwars, of hard of zacht, net zoals het uitkwam, en vormde door dat verschil in de laatste slag een overeenkomstige afstekende plek in het uiteindelijke beeld van het voltooide weefsel; dat zwaard van deze wilde, dacht ik, dat zo uiteindelijk vorm en model geeft aan zowel schering als inslag, dit losse en onverschillige zwaard moet het toeval zijn - ja, toeval, vrije wil, en noodzaak - geenszins onverenigbaar - werken hier dooreenwevend met elkaar samen. De rechte schering der noodzaak, die niet van zijn uiteindelijke weg is af te brengen - de telkens wisselende trilling ervan dient in feite slechts tot dat doel; vrije wil, die nog vrij is om zijn schietspoel tussen de vaste draden te jagen; en het toeval, hoewel het in zijn spel is gebonden binnen de rechte banen der noodzaak, en in zijn bewegingen zijdelings wordt geleid door de vrije wil; hoewel het zodoende door beide wordt gericht, beheerst het toeval op zijn beurt beide, en slaat het de laatste slag die de gebeurtenissen hun kenmerkende vorm geeft.'

Herman Melville: Moby Dick
hoofdstuk 47 p. 184
vertaling Emy Giphart
Amstelpaperbacks, 1980
Veen, uitgevers - Utrecht

Blogarchief