12/02/2008

KEPLER




DE ZESHOEKEN VAN HET NIETS

"Ik weet het, jij houdt van het niets, en niet vanwege de geringe waarde, maar omdat je er scherpzinnig en luchthartig mee kunt spelen, als een tsjilpende mus, en dus geloof ik dat een cadeau jou des te dierbaarder en des te meer welkom zal zijn naarmate het dichter bij het niets komt. Het geschenk dat Kepler met nieuwjaar 1611 stuurt aan zijn vriend en beschermheer Johannes Matthäus Wackher von Wackenfels is de korte verhandeling Strena seu De Nive Sexangula, die begint met deze woorden; Kepler vraagt zich daarin af waarom de sneeuw bij het vallen kristalliseert tot heel kleine zeshoekige sterretjes, waarbij hij tijdens zijn geestige maar grondige onderzoek speelt met de ironie van de ruimte tussen heel weinig en niets.
De schertsende toon reduceert zijn verhandeling tot nugella, een niemendalletje, maar achter de sluier van de scherts spreekt de geleerde, die gelooft in waarheid en exactheid, die in de meetkunde de goddelijke proporties van de schepping bespeurt en haar met strenge precisie bestudeert, wetend dat kennis het gevoel voor mysterie verrijkt en dat het ware mysterie niet dat is waar de geest zich met zelfvoldaanheid aan overgeeft, maar dat wat de rede zonder ophouden met zijn instrumenten onderzoekt. Juist de meetkundige komt in de buurt van het goddelijke plan. Sir Henry Wotton schreef in 1620 aan Bacon dat hij in Linz, in de werkkamer van Kepler, een schilderij had gezien, een door Kepler geschilderd landschap, en hij voegt er aan toe dat Kepler had gezegd: 'Ik schilder landschappen als meetkundige.'
Kleuren, lichtplekken, schaduwen, bomen, struiken als stipjes, de breedsprakerig en wanordelijk aandoende verscheidenheid van de natuur, al deze dingen gehoorzamen aan wetten, verhoudingen, betrekkingen, ze vormen een spel van hoeken en lijnen en juist de meetkundige ontdekt hun ware gezicht. Maar de meetkundige, schrijft Kepler aan zijn adellijke beschermheer, bezit niets en krijgt niets; hij omcirkelt, misschien omdat zijn zakken leeg zijn en zijn meetkunde met abstracties speelt, een niets met het ronde teken van de nul, hij kent alleen de tekens en niet de dingen. Daarom past het hem dat hij zich bezighoudt met sneeuw, die oplost tot een niets en in het Latijn -nix, nivis- zo lijkt op Nichts, op niets.
Kepler zat vast aan het denkbeeld dat het zonnestelsel op de een of andere manier het middelpunt van het heelal was, hij verafschuwde de oneindigheid die voor hem neerkwam op chaos en hij verhief zijn ziel tot de Heer, bijgestaan door de Regenburgse evangelische predikant Sigismund Christoph Donauer, die hem (mannelijk, zoals het een dienaar Gods betaamt' steunde. Maar in zijn charmante verhandeling over dat niets van de sneeuw verwerpt hij, elimineert hij, ontkent hij, sluit hij steeds meer mogelijkheden uit, als om het verdwijnen van een sneeuwvlok na te bootsen. De 'Mathematicus, Philosophus et Historicus', zoals hij zichzelf beschouwde, leefde blijmoedig in een door God geschapen heelal, maar onze exactheid is minder aanbevelingswaardig geworden en misschien gaat het niet aan, als meetkundigen het landschap van ons leven te schilderen. Die onderneming kon wel eens op een onverbiddelijk en uiterst simpel eliminatieproces blijken uit te lopen waarvan het resultaat -een ronde witte nul- sterk zou lijken op die sneeuw, op een ondergang in vormloosheid van het hele landschap en zijn bewoner."
(uit Claudio Magris: Donau, biografie van een rivier, pp. 117-119)

Blogarchief