4/08/2014

FRAGMENT

Een boekhandel, een grot. Een zoon van het surrealisme, mooi gekleed, komt binnen, roeiend in een sloep. De golfjes reflecteren op de gerangschikte ruggen van de boeken. En met een Duits accent vraagt hij waar hij Engelse poëzie kan vinden. Een vluchteling. Vertrokken van de Golf van Mexico, van Newfoundland of van Sachalin. Zijn namen te talrijk om op te sommen. Hij houdt van Byron. Hij houdt van Lermontov. Ik spreek over Shelley en over La Spezia. Hij houdt van Trieste. Hij richt zich op in zijn sloep en begint een gedicht van Lermontov voor te dragen. Onvertaalbaar, zegt hij, poëzie is als muziek. Ik zeg hem, leunend over de ballustrade dat Guido Gezelle de Vlaamse Chlebnikov is en ik declameer:

MEZENNESTJE

Een mezennestje is uitgebroken,

dat, in de wulgentronk

gedoken,

met vijftien eikes blonk;

ze zitten in de boom te spelen,

tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om,

met velen

en 'k lach mij, 'k lach mij, 'k lach mij bijkans krom.



Het mezenmoêrtje komt getrouwig,

komt op de lauwe noen,

al blauwig

en geluwachtig groen;

het brengt hun dit en dat, om te azen,

tak-om, tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in,

ze razen,

en kruipen,
vlug, het mezennestje in.



Het mezenvaârtje zit - de loveren

verduiken 't voor 't gestraal -

te toveren,

al in de mezentaal;

daar vliegen ze, al med' een, te zamen,

tak-om, tak-op, tak-af, tak-in, tak-uit,

en, amen,

het mezennestje is weerom ijele en uit.

Heel de boekhandel begint te applaudiceren. Maar de zoon van het surrealisme haalt een pistool uit zijn broekzak en knalt in de lucht. De vleermuizen slaan op de vlucht terwijl de slapende rede geeuwt.

Dirk Verhaegen (2009-2010)




Blogarchief