11/13/2022

KONSEPTREIS OKTOBER 2022

 4-daagse Konseptreis oktober 2022:
HANNOVER MAAGDENBURG DESSAU BIELEFELD BOCHUM
verlichting, romantiek, rationalisme, escapisme, spel en techniciteit

1.
Mijn reis is jouw reis niet, en jouw reis is de mijne niet. Jullie reis is ook niet onze reis. Er is geen ‘onze’ reis: er zijn vele ‘onze’ reizen: in musea, in parken, in hotels, op terrassen, in gedachten, in gesprekken, in teksten. Er zijn de wegen op de kaart en er zijn de wegen die maken wat we te zien krijgen: oorlogen, revoluties, scholen, tijdschriften, initiatieven, informaties, inflaties, migraties. Geografische landschappen, politieke landschappen, culturele landschappen, mentale landschappen. Du deiner dich dir, ich dir, du mir - wir?

We naderen Hannover. Tussen de bomen van het Georgenpark krijgen we een glimp te zien van het classicistische Leibnizmonument, een rond tempeltje met twaalf ionische zuilen. Dat herinnert ons meteen aan eerdere Konsept-reizen en het doet ons ook al een beetje verlangen naar wat komen gaat: het idyllische parklandschap Dessau-Wörlitz. Leibniz is een rationalistische Duitse filosoof uit de tijd van de verlichting. Wis- en natuurkundige, taalkundige en dies meer, in die tijd beheersten de wijsgeren nog de wetenschappen. Zijn filosofie is echter van de minst toegankelijke, ik ga ze hier dan ook niet toelichten wegens onbevoegd. We kunnen ons simpel herinneren dat hij de stelling verkondigde dat de wereld zoals wij hem kennen, en binnen Gods mogelijkheden, de beste der mogelijke werelden is. Wat Voltaire beantwoordde met zijn satirische Candide om er te besluiten: ‘Il faut cultiver son jardin‘.

Voorlopig zijn we dus in Hannover. Langs de drukke Leibnizufer is aan mijn kant vanuit de bus ook reeds moderne kunst te zien: bijvoorbeeld AVENUE K uit 1968 van de Amerikaanse ingenieur-kunstenaar Kenneth Snelson. Een horizontaal georiënteerde tuigage van kabels en staven. Tensegrity. Er ontstaat discussie over technologische schoonheid. De chaotische bedrading van de tramlijn drijft de meningen uit elkaar. Niet getreurd: kunst is discussie en wie dat mist zal armer leven.

Hannover is Leibniz en Kurt Schwitters. Hannover is ook knooppunt. Dadaïsme en constructivisme vonden er elkaar en De Stijl uit Nederland vond er het revolutionaire Rusland met El Lissitzky. In 1919 publiceerde Schwitters zijn gedicht Anna Blume hier op reclamezuilen. Hannover is ook het Kestner Gesellschaft waar Lissitzky zijn atelier had en waar Klee, Feininger, Kandinsky en de schilders van Die Brücke exposeerden. Thomas Mann en Theo van Doesburg signeerden er het gastenboek. Hannover is Café Kröpke en groep ‘K’ en de Hannoverse groep der abstracten met Käthe Steinitz als muze. Helden hebben lanen, oevers en pleinen. Schwitters staat hier zelfs in de straatstenen te lezen.

Het Sprengelmuseum is ons eerste reisdoel. Bij de balie krijgen we meteen ontgoochelend nieuws meegedeeld. Een verdieping is volledig gesloten: geen Merzbau van Schwitters, geen Kabinett der Abstrakten van El Lissitzky, twee projecten die historisch uniek zijn. We krijgen in de plaats een flinke dosis klassieke modernen te zien, die ik wat overhaast begin te identificeren. Bedachtzamen zetten mij echter op mijn plaats. In dit geval toch best eerst de uitleg lezen! Alles blijkt vals te zijn. Valsheid die ons op haar beurt weer op een verkeerd been zet. En het is nog een beetje ingewikkelder. Ademhalen. De werken maken deel uit van een postmodern artistiek project van Dirk Dietrich Hennig: Die Sammlung Rudolf. Zestig werken, kopieën van klassieke modernen, alsook toevoegingen, documenten en persartikelen. Carl Gerhardt Rudolf -schuilnaam: Rembrandt- is een fictief personage dat in de DDR clandestien voor de staatsveiligheid werkte. De vervalsingen worden via een Zwitserse galerie in de rest van Europa verkocht. Rudolf werkte onder dwang. Na de Duitse eenmaking leeft Rudolf verder in Venetië. Het is niet uitgesloten dat hij in zijn onderhoud voorziet door valse werken te verkopen. Het fictieve wordt wel in een reële historische context geplaatst, feiten en fictie worden vermengd. Aan het werk. Trefwoorden: conceptueel, post-modern, toe-eigening, Aura-begrip, Aura-verlies, Walter Benjamin, John Berger. Ik verbaas mij toch over de kwaliteit van het getoonde.

Je kan wat kilometers lopen in dit museum! Voldoende om het gemiste te vergeten en keuzes te maken: twee schitterende mobiles van Alexander Calder, prachtige collages, assemblages en sculpturen van de romantische dadaïst Kurt Schwitters, kleurige geometrische werken van Albers, Max Bill en Donald Judd, een compacte Chilida in de nabijheid van een sober stilleven van Morandi. Alweer Calder: het schaalmodel voor zijn Ulaan waarover straks meer. Ik noem maar: nog een uiterst sobere, witte, quasi minimalistische sculptuur van Kurt Schwitters. Deze kunstenaar valt zowel op door zijn oorspronkelijkheid als door zijn veelzijdigheid. Op de wand zijn Sonate in Urlauten. Ik declameer met volle stem, ik deed het wel eens tijdens mijn lessen. Een dame maakt een compliment. Zij gaat met luide stem verder met een ander klankgedicht. Eindstand 1-1. Gelegenheid om de kwaliteiten van deze fantastische kunstenaar te prijzen en te beamen. Studenten tekenen ondertussen hier en daar het werk van hun voorkeur en zij doen dat meer dan behoorlijk. Reisgenoot Wladimir Moszowski vraagt welk werk er voor mij uitsprong. Hij is mijn aarzeling voor: Francis Bacon! Ik kan het maar bevestigen. Andere reisgenoten waren dan weer terecht verbaasd over de kwaliteit van minder bekende abstracten: de muzikaal geïnspireerde Rudolf Jahns en de voor de vroege Bauhauspedagogie erg belangrijke Adolf Hölzl (Schlemmer en Itten behoorden tot zijn leerlingen). In de bookshop prikkelen heel wat afgeprijsde titels mijn verzamelwoede. Ik koop een boek over Camille Graeser als binnenhuisarchitect en designer. Als interieurontwerper werkte Graeser samen met Mies van der Rohe bij de Weissenhofsiedlung in Stuttgart (1927). Graeser was samen met Lohse, Max Bill en Verena Loewensberg een kapitale vertegenwoordiger van de concrete kunst in Zwitserland. Wegen allerlei. Weissenhofsiedlung, ook een Konseptreis van lang geleden.

Buiten vanop de museumtrappen zicht op Calders acht meter hoge Ulaan, een knalrode ‘stabiele’ sculptuur. Het beeld is recent gerestaureerd, kreeg de streng gecodeerde rode Calderkleur en een noodzakelijke lakverzegeling als bescherming tegen weer, wind en pollutie. Alexander Calder, de Handy Andy van de moderne beeldhouwkunst, verenigde het speelse en biomorfe van Joan Miro met de ernstige, zuivere kleuren van Mondriaan. Heldere lucht, extraatje bij dit alles. De groene koepel van het historiserende Neues Rathaus komt reikhalzend boven de bomen uit. We geven onze ogen rust bij de langgerekte Maschsee. Hier en daar een wit zeil. We maken een wandelingetje langs de kaarsrechte oever. Tijd om te reflecteren. Wat is echt? Ook de Merzbau die we gemist hebben is een reconstructie want de oorspronkelijke versie sneuvelde in de tweede wereldoorlog. En wat er met Schwitters Noorse Merzbouwsels en zijn Engelse Merzschuur gebeurde is nog een ingewikkelder verhaal. Een hele wetenschap, die reconstructies en museale resten. En dan toch nog eens dat Leibnizmonument. Het oorspronkelijke beeld werd door vandalisme beschadigd. Het gerestaureerde origineel staat veiligheidshalve in een museum en de repliek in het tempeltje is ook alweer beschadigd. Authentiek en hardnekkig vandalisme. Het is de neus die geviseerd wordt. Geliefden kerven intussen in de zuilen voor eeuwig hun voorlopige trouw. Wat heeft men toch tegen die neus? Welke kant kijkt hij op?

We proberen ons vorige Konseptreizen te herinneren. Het is geduldig reconstrueren maar ik heb toch enig houvast. Het Bauhaus in Dessau en het parklandschap Dessau-Wörlitz bezochten wij in 2007, in combinatie met Leipzig en Dresden. Hannover en Bielefeld was in 2011, we vingen toen aan met het Josef Albers museum in Bottrop (Qudrat Bottrop). Het regende pijpenstelen. In 1997 bezochten we met Konsept het Bauhaus te Weimar. Dat was in combinatie met Münster (Skulpturprojekte) en Kassel (Dokumenta 10). In Weimar was natuurlijk ook het Goethehuis te zien, en het park met zijn Gartenhaus. Dat is geen onbelangrijk detail: Goethe haalde in Wörlitz heel wat inspiratie voor zijn park. Romantisch, Engels landschappelijk, filosofisch en classicistisch. En nu nog raden wie daar in dat park zaten, in de wilde twintiger jaren van de vorige eeuw? Een zootje ongeregeld! Overlast! Zij waren de eerste studenten aan het jonge Weimarse Bauhaus. Details uit de memoires van mevrouw Schlemmer, ik vertel het nu reeds, ook al moet ik het boek nog kopen verder in het verhaal. De haren lang voor mannen, de rokken kort voor meisjes. Geen kraag, geen sokken. Schokkend. Met bauhauspijp en bauhausgroet. Ik voeg er zelf nog iets bij, die jongelui hadden een historisch alibi: Goethe was in zijn jonge jaren niet braver dan zij. Oh, ja, vertelde ik dat De Merzbau niet alleen een hoekje met Fromme Helene, maar ook een Goethegrot bevat?

Maagdenburg. Ooit de locatie waar met koninklijke grandeur wetenschappelijke demonstraties plaatsvonden. Op onze puberale schoolbanken zorgden de Maagdenburgse halve bollen steeds voor het nodige gegniffel. Tijd voor een wat ingekorte stadswandeling in afwachting van het avondmaal. Charmante kloosterkerk met moderne bronzen deuren gevat in een opmerkelijk romaans portaal. Verder de trotse domkerk, de hoogste van Oost-Duitsland. De avond valt, het herfstlicht kleurt op het marktplein huizen en boomkruinen rood. We zoeken de Grüne Zitadelle van Hundertwasser. Kegelspel, Maagdenburgse bowlingbollen. Negatieve uitlatingen bij de vleet. Ik doe er nog een schepje bovenop: citadel betekent immers ook dwangburcht. Goed, niet echt mijn ding, maar er mogen wel alternatieven zijn voor het strakke modernisme. Jammer dat die alternatieven zich soms nog dogmatischer tonen dan de zogezegde officiële canons. Gaudi en Miro komen in gedachten. Of Niki de Saint Phalle. En voor mij duidelijk ook Egon Schiele, meer bepaald zijn schilderijen met als in water gewiegde huizenformaties. Via brede lanen met stalinistische gebouwen en kapitalistische winkelcentra komen we opnieuw bij de Elbe. De bureaus van de stadsplanning doen met weinig inspirerende kantoren hun zaak geen eer aan. In de verte, aan de overkant van de Elbe een kleurig verlicht rad met de maan als gezelschap. We zoeken inderhaast het resterende oude stadsdeel, een romantische wandeling met schimmige trappen en wallen. Misschien ontmoeten we hier in de donkere hoekjes nog een echte ulaan!

Een cultureel uitstapje in de gedachten. Van 1919 tot 1921 was een zekere Bruno Taut stadsbouwmeester in Maagdenburg. Hij was een modernistische, sociaal-utopisch geörienteerde architect, die expliciet voor kleur koos. Hij deed dat met doordachtheid én durf. Ik weet niet of daarvan nog iets resteert in Maagdenburg, maar in Berlijn is dat wel het geval. Hij koos voor zuivere, onafgezwakte kleuren waarmee hij accentueerde en optisch corrigeerde. Sommigen verklaarden hem gek maar zijn antwoord kon tellen: het is in elk geval minder gek dan elkaar vier jaar lang af te slachten in loopgraven. In teksten, gerelateerd aan de kleurstellingen in het Bauhaus en de meesterwoningen, komt men Bruno Taut wel degelijk tegen. Voor Gropius was hij een goede bekende. Met zijn geloof in de heilzame werking van kleur staat Taut ook dicht bij Kandinsky. Om een vaag idee te krijgen hoe Tauts wijken er uitzien kan men in Mortsel de omgeving van de Koeisteertdreef nabij de Liersesteenweg verkennen. Dat is voorlopig nog geen werelderfgoed maar voor mij is het, al is het slechts in deze gedachtengang, een ommetje waard.
2.
Bauhausmuseum. Buiten is het gebouw een grote, lichte rechthoekige doos die de ruime omgeving weerspiegelt. Culturele en urbanistische ademruimte. We gaan binnen. Beneden een grote, heldere, grotendeels lege hal. De bookshop is eerder beperkt en voorzien van iets te veel gadgets. Boven begeven we ons in de beschermende perfectie van gedempt licht en een dominantie van zwart en oranjerood. Het heeft iets sacraals. We vangen aan met een rondje etalages. We beginnen met Oskar Schlemmer en zijn groteske scenische transformaties. Schlemmer had twee harten in de borst: één voor de schilderkunst en één voor het theater. Spelende ernst. Innerlijk was hij volledig, met zijn experimentele dansconcept zocht hij naar de synthese van mens en marionet, van natuur en kunstfiguur. De mens in de ruimte, dat was zijn ding. Geometrie op de vloer, geometrie in de lucht. Hirschfeld-Macks begeeft zich met zijn Lichtspel-apparaat  (1923-1924), met elektrisch licht en beweging, op de grens van schilderkunst, film, theater en lichtkunst. Alhoewel haast alle Bauhauskunstenaars streng nadachten over het specifieke van hun discipline, was hun praktijk in de kortste keren vooral grensoverschrijdend: bij Schlemmer werd ballet beeldhouwkunst, bij Klee en Kandinsky werd schilderkunst muziek, bij Albers en Moholy-Nagy werd ze architectuur en deze laatste zijn licht-ruimte modulator is environmentale, veelkleurige filmische beeldhouwkunst. Een standje met reclame en gebruiksgrafiek. Een firmanaam trekt de aandacht: Junkers. We vervolgen ons bezoek. Hoewel strak overzichtelijk is het museum onuitputtelijk: het is duidelijk een archief, bestemd om te studeren. Met al die rekken vol stoelen, tafels en meubelstukken doet het af en toe wel een beetje aan de stock van Ikea denken. Horizontale rangschikking van vitrinetafels met zowel gedisciplineerd als speels studentenwerk, opstellingen met fascinerende weefkunst, verticale schuifladen om nog jarenlang te raadplegen. Weefkunst. Wat was weven aan het Bauhaus? Ik geef de onvolprezen Gunta Stölz het woord: ‘Vandaag is er op alle gebieden van vormgeving een verlangen naar wet en orde. Zodoende hebben wij in het weefatelier de taak ter hand genomen de basiswetten van onze specialisatie te verkennen. Daar waar, bijvoorbeeld, in de vroege dagen van ons werk aan het Bauhaus principes van picturale vormgeving onze basis vormden -weefsel was om zo te zeggen een schilderij in wol- is het vandaag voor ons vanzelfsprekend dat een weefsel een gebruiksvoorwerp is, zowel bepaald door functie als door productiemiddelen.’ Maar haar weefsels lijken dan paradoxaal genoeg te anticiperen op wat schilderkunst later ook kon worden: homogene velden, geschakelde stroken met ritmische articulaties waarover het oog vrij kan dwalen. Inmiddels belandden, naar eigen zeggen, heel wat van haar weefsels in de kattenmand. We moeten ons beperken. Ik geniet van de hoogkwalitatieve grafiekmappen met o.a. een prachtige litho van Moholy-Nagy. Of hier, verrassend aanwezig een fantastische, haast psychedelische lino van Jacoba van Heemskerck. Het Bauhaus was niet afgesloten van de rest van de kunstwereld. De beroemde, typografisch erg knappe Bauhausbücher zijn grotendeels het initiatief van Moholy-Nagy. De keuze was niet beperkt tot Bauhauskunstenaars, men wou informeren over wat leefde en vernieuwend was. De richting was zeker niet eenzijdig: Paul Klee zowel als Theo van Doesburg behoren tot de auteurs, twee kunstenaars die nauwelijks onder één noemer te plaatsen zijn. Ook de collectie nummers van het avant-gardetijdschrift Der Sturm, met covers ontworpen door kunstenaars die direct of indirect met het Bauhaus te maken hadden, krijgt onze bijzondere aandacht. In onze eigen bescheiden collectie thuis hebben wij uit 1921 het nummer met de cover van Kurt Schwitters: een stempeltekening. Tijd voor een beloofd postkaartje aan mijn vroegere Duitse galeriedame Anita Walzinger, die in gedachten bij ons is. Bauhauspostzegel ter beschikking in de shop. Fans en promotoren moeten vertroeteld worden. Anita weet dat we hier zijn: gut für die Seele. Prima taart en koffie. Ideaal voor de artistieke middag.
We verlaten opgewekt het museum en wandelen door het park van Dessau, langs het Anhaltisches Theater en het Haupt-Bahnhof, over de brug, naar het idyllische Georgium, alweer een park in Engelse landschapsstijl. De herfstmarkt in het dierenpark laten we onbezocht, we zoeken met enige haast Venus, Apollo, de Ionische tempel en de Scheinruine mit Sieben Säulen. De Gropiusallee gaat richting Bauhaus, Ebertallee gaat  richting Meisterwonungen. Zicht ook op het uitdagende minimalisme van Mies van der Rohes Trinkhalle Kiosk. Ik vrees grafitti. Horror Vacui.  

We starten met het Bauhaus. Utopisch én zakelijk. Vandaag is het een cultuurmonument. Ooit stond het zonevreemd in de uithoeken van een idyllische omgeving. Gebouw en zoveel meer. Gidsen reserveren en bevestigen blijkt niet altijd betrouwbaar. We moeten wachten op geïmproviseerde oplossingen. We kregen intussen de tijd om de gebouwen aan de buitenkant te verkennen en bij te praten. Asymmetrisch, volumes dwars op elkaar, brugvormige verbindingen. Naar het schijnt dacht architect Gropius bij zijn ontwerp ook aan het uitzicht vanuit een vliegtuig: dan is het zoals een schilderij van El Lissitzky met schuine balkvormen. Voor ons is, met de voeten op de grond, de gevel een grijzig, fijngerasterd netwerk van glas en metaal, boven en onder begrensd door witgeverfde betonnen horizontalen. Er bestaan ontwerptekeningen van Hinnerk Scheper waar het metaal kleur moet krijgen, rood bijvoorbeeld, maar dat werd nooit gerealiseerd. Gezellige terrasstoelen voor de liefhebbers in het heden. Helder herfstweer. Het gebouw is gedeeltelijk afgeschermd voor verdere restauratiewerken. De rode deuren bij de bescheiden ingang als elementair signaal. Witte letters: BAUHAUS.
We verkennen de traphal en vinden de gelegenheid om de nagenoeg witte, zonverlichte lokalen te bekijken waar o.a. Josef Albers zijn fantastische Vorkurs gaf. Het zuilenwerk draagt het gebouw, de overvloedige glaspartijen krijgen vrij spel. Binnen is het metaalwerk wit. Dit zijn emoties. We wisselen deugnietachtig van gids. Ook binnen zijn er geen ornamenten, voor toegepaste kunst was er tot frustratie van de kunstenaars geen plaats. Zakelijkheid en functionaliteit domineren. Wit, grijs en zwart structureel aangevuld met rode, gele en blauwe accenten. Ook dit was de inbreng van Scheper. Zij bevestigen de architecturale elementen en hebben tegelijk ook een oriënterende functie. Zeer mooi is de kantine met rode en zwarte kleurvlakken bij de zoldering, waar ze gezelschap krijgen van sobere armaturen en lampen. Trappen, de metalen leuning knalrood. Het prachtige Bureau Gropius combineert functionaliteit met representatie. Status. Stijlinvloeden. Een vitrinekast met rood zijpaneel toont de pronkstukken van het huis: ambachtelijk aardewerk, industrieel metaalwerk van Marianne Brandt. Naast het bureau de kubusvormige, knalgele F51 Gropius Sessel voor de bezoeker. Op het bureau lijkt de telefoon een anachronisme. Een studentenkamer. Venster met zicht op door het verleden ingehaalde zadeldaken. Hoekje met bed en sprei (Anni Albers?); boven op het rek twee volumineuze reiskoffers als uit een oud verhaal. Geen Ikea zonder Bauhaus lacht de gids! We vinden andere, ruime werkplaatsen. Wit, geen kleur. Glazen wanden, kantel- en wentelmomenten. Katrollenspel. Spiegels, ketens, attributen voor actuele performance. Zicht op de fotogenieke hoek met balkonnenreeks. In gedachten een torenplank: mentale duik in een Bauhausbad. Van onze eerdere Bauhausreis heb ik een boek over de restauratie: Archäologie der Moderne. Een hele wetenschap met zeer grondige analyses en moeilijke beslissingen. Welk Bauhaus zien wij? Van in het begin vertoonde het gebouw beschamende mankementen. Gefundenes Fressen voor de vijanden van het modernisme.

We gaan richting Meesterwoningen. Meesters? Heren! Laat ons in gedachten plaats nemen, afstand nemen,  bij de ruïne met de zeven zuilen. Ik neem Schlemmers brieven en dagboekaantekeningen ter hand. Het is echt in gedachten want zoals gezegd moet ik het boek nog kopen later op de reis. Aan zijn vrouw schrijft Schlemmer: 'De (meester-) woningen zullen zeker mooi worden. Ik heb echter geen kop om mij met de plannen bezig te houden. (…) Ik ben geschrokken hoe ik de huizen, het eerste is hoog, gezien heb! Had het idee dat hier zekere dag de werklozen zouden staan, terwijl de heren kunstenaars lagen te zonnen op hun terras.’ Ise (mevrouw Gropius) beklaagt zich elders over de wereldvreemdheid van kunstenaars als Kandinsky en Klee: de lasten van de lagere klassen zijn hen onbekend, zij lezen geen kranten en begraven zich in hun ateliers. Schlemmer echter prijst het vermogen van Klee om zich volledig af te sluiten en zich op zijn werk te concentreren. Concentratie is het geheim. Grote kunstenaars, maar aan het Bauhaus fungeerden zij uiteindelijk nog slechts als uithangbord. Bij momenten werden zij zelfs ongewenst.

We zien huizen, restauraties en reconstructies. Een enkele woning toont op minimalistische wijze de onmogelijkheid om het verleden te reconstrueren. Meesterwoningen op rij en op afstand, een architecturale turnles. Grasvelden en slanke sparren. Terrassen met elegante relingen. In het dominante wit van de in elkaar grijpende volumes hier en daar rode of blauwe markeringen. Grote vensters op het Noorden en zonnige terrassen op het Zuiden. De kunstenaars twistten over rode of blauwe cirkels en roddelden met sympathie en venijn. Binnen gaan de meesters met de eigenzinnigheid van echte artiesten hun muren te lijf. Klee kiest toonrijen in beweging. Kandinsky riskeert zelfs roze en goud. In plaats van Breuers Wassily verkoos hij een kneuterige schommelstoel. Wellicht droomde hij van Russische prinsessen en uivormige koepels. En Feininger beoefende zijn nostalgisch modernisme bij een oude buiskachel.

Mijn Bauhaus is jouw Bauhaus niet. Er is niet één Bauhaus, er zijn er vele. Er zijn gebouwen en er zijn ideeën. Er is een romantisch Bauhaus en er is een rationalistisch Bauhaus. Er is bezinning, experiment, spel, ernst, dwang, praktijk, theorie. Er zijn boeken, voorstellingen, feesten. Ideeën leven. Idealen, ontgoochelingen, strijd. Utopie en frustratie. Verscheidenheid als rijkdom, als democratisch ideaal. Romantische idealen, nuchtere realiteiten. Er is Weimar, er is Dessau, er is Berlijn en er is niet te vergeten Chicago waar de visionaire, multimediale duizendpoot Moholy-Nagy directeur werd op voorspraak van Gropius. En er is de naoorlogse Fachhochschule für Gestaltung Ulm met o.a. Max Bill als directeur. Het Bauhaus is dood, leve het Bauhaus!  

Tegen de avond, met laat zonlicht en toenemende kilte: Kornhaus. Architect Karl Fieger (1929-1930) was een medewerker van Gropius. Het knappe gebouw bleef ondanks restauraties nagenoeg authentiek. Terras, witte wijn. Zicht op de Elbe met gespiegelde gouden herfstkleuren. Wat een lokatie! We wandelen langs de dijk, Bob Stikkers komt in onze gedachten. De weg terug geeft kijk op de prachtige ronde, glazen terrassen. Eigenlijk moesten die open blijven volgens de plannen, maar tijdens de bouw koos men voor dat prachtige glaswerk. Modernisme in harmonie met een fantastisch landschap. Dit is echt een magische plek.

3.
Bij het ontbijt in het hotel delen we het tafeltje met twee Franse dames. Of ze ook het Bauhausmuseum bezochten? Dat staat vandaag op het programma. We komen van Weimar en daarna gaan we naar Berlijn. Bauhaus? Niets dan Bauhaus, een Bauhausreis pur sang. Hun reis is onze reis niet en ons ontbijt is het hunne niet. Siedlung Dessau Torten (1926-1928). Deze sociale woningen, ontworpen door Gropius vormen het democratische antwoord op de elitaire meesterwoningen. Het is een uitgebreid project in ruimte en tijd. Licht, ruimte en zon was het toenmalige credo. En toegankelijkheid, beantwoordend aan grote nood aan betaalbare huisvesting. Ook tuintjes om zelf in het onderhoud te voorzien behoorden tot het oorspronkelijke project. In de loop der jaren is de oorspronkelijke architecturale zuiverheid meer dan zoek geraakt. Het roept vragen op over authenticiteit. Welke? Het bewonen zelf en de onuitwisbare eigenzinnigheid van het individu eisen hun rechten op. Inmiddels was Hannes Meyer directeur van het Bauhaus geworden. Kunst was zo goed als uitgerangeerd. Door zijn onverbloemd linkse sympathieën werd hij enkele jaren later ontslagen en opgevolgd door Mies van der Rohe. We verkennen uitgebreid de omgeving. Het verval en de frisse herfstig gekleurde stemming verdoezelt de contrasten tussen modernisme en traditie. Het gerestaureerde Konsumverein fungeert als bezoekerscentrum. Stahlhaus (Georg Muche, Richard Pailick) krijgen we verpakt en bewaakt te zien. Het staat model voor huizenreeksen met modulair karakter. Ik geniet van het schitterende globale info-design overal in de stad. Hier en daar verdwaald suprematisme: Herzlich willkommen bei uns in Dessau. Achtung! Videoüberwachung!

De bus brengt ons met enige moeite bij het Gartenreich Wörlitz-Dessau. Leopold Friedrich-Franz von Anhalt-Dessau bedacht rond 1764 deze parkaanleg bij de oeverlanden van de meanderende Elbe. In de geest van de verlichting geldt het project als toonbeeld van landschappelijke en architecturale harmonie. Langs het meer: gouden kruinen, knoestige vertakkingen en karmijnrode accenten. Rimpelende spiegeling. Af en toe een roeiboot als veerdienst. Rembrandt en Constable dringen zich op met het samenspel van zonlicht en dreigende luchten. Het heeft ook iets Hollands, zo’n torenspits die hier komt kijken boven de dijk. In de buurt van de St.-Petrikirche vinden we het Küchengebäude met elegant, uitnodigend terrasmeubilair. Het is killig. We kiezen bouillonsoep met brood en kijken afgunstig naar andermans royale pizza. Rillend genot. De kerk blijkt een bezoekje waard. Romaanse resten, aangevuld met neogotiek. Luther heeft hier gepredikt. De geometrische vloer met aardewerken tegels verraad de eclectische smaak van vorst Leopold. Rechtop een basreliëf met barmhartige madonna. Buiten fruitbomen, pittoreske karmijnrode wingerd en een lange blinde muur gearticuleerd door een serie neogotische pseudovensters. Fotografische oefening in meerdere richtingen. We gaan op zoek naar het Gotisch huis. Je kan hier verdwalen en vastlopen. Onderweg is het neogotische palmenhuis een juweeltje. Het staat op afstand vrij in het grasveld, het witgeverfde metaalwerk tekent zich af op het donkere glas. We zijn ver van het Bauhaus kan je denken en toch duikt verwantschap op bij het zien van die globale fijngerasterde glaswanden.

Verzamelen bij het Gotisch huis. Friedrich Wilhelm von Erdmannsdorff tekende de plannen. Engelse en ook Venetiaanse invloeden. Het is de tegenhanger van het ‘officiële’ classicistische kasteel: een privaat schuiloord voor een fijnbesnaarde vorst. Verzameling van kennis en schoonheid. Geologie, archeologie. Alweer die tegelvloeren met geometrische patronen en optische effecten. Opmerkelijke kleurige glasramen en een zoveelste Lucas Cranach: Luther. We doorkruisen aarzelend de weilanden. In het Nymphaeum rijkt Goethe ons in sierlijke cursieven de toepasselijke woorden aan: ‘…ontroerd hoe de goden de vorsten toestonden zich een droom te scheppen…het is wanneer men verder gaat als een sprookje, dat voorgedragen wordt, en het heeft helemaal het karakter van de Elyzeese velden.’ Boogbrug met ballusters. Brug met elegante metalen leuning. Witte brug met modulair houtwerk. In afwachting van de bus installeren we ons in de nabijheid van het poortgebouw op een in gloed gehuld terras. Taart en koffie. Voldaan. Klaar voor Maagdenburg en volgende.

4.
Kunsthalle Bielefeld. Gebouw ontworpen door de Amerikaanse architect Philip Johnson. Kubisch in karakteristieke rode zandsteen. Poort, triomfboog en graftombe. Symmetrische aanzichten. Aansluitend beeldenpark. Op straat een brons van Henri Laurens: Le matin. Verderop een Denker van Rodin en een verticale expressieve opstand van Richard Serra in zijn karakteristieke cortenstaal. Een bushokje toont architect Johnsons gezicht achter een verbrijzelde ruit. Het is artistiek schijnvandalisme, een artistiek project om de antisemitische uitspraken van de architect aan de kaak te stellen. Treffend in alle betekenissen. Op het terras Otto Freundlich, de kosmische communist. Hij is bekend met zijn paaseilandachtige sculptuur die als voorbeeld gold voor wat de nazis beschouwden al ontaarde kunst. Het beeldenpark. Bij de grond David Rabinovitch zware metalen getallenspel. Barbara Hepworth met doorkijk. Sou Fujimoto: Final Wooden House, een aangepaste versie in plaatselijk lariks. Rückriem, voor de gelegenheid als zitje voor een jongedame met sigaretje. Chantal vertelt enthousiast over Olafur Eliassons gerasterde, kindvriendelijke Spiral-Pavillon. Gemist! Binnen in de hal een prachtige wandsculptuur van Schlemmer: Drahtfigur mit Rückenfigur auf der Hand. In het museum werden dansvoorstellingen gerealiseerd in dialoog met dit werk. Het Bauhaus is dood, leve het Bauhaus! Op de eerste verdieping kunnen we met moderne en hedendaagse kunstenaars het water volgen: nerveus impressionistisch met Lovis Corinth, post-impressinistisch met Manguin, beheerst expressionistisch met Hodler, gebald of poëtisch kubistisch met Gaudier Brzeska, Leger en Feininger, minimalistisch met Kenneth Noland, procesmatig met Robert Smithson en Katinka Bocks. De twaalfdelige lithografische serie Still Water (The River Thames, for Example) van de jonge Amerikaanse Roni Horn was impulsgevend voor de tentoonsteling. Om de volledige teksten te lezen ontbreekt voorlopig de tijd. De prachtige Hodler nogmaals bekeken, complementaire contrasten en zacht verstoorde spiegeling, brengt alweer een vroegere Konseptreis in de herinnering. Mijn reis, onze reis. Op het jeugdatelier staat geen leeftijd: zonbeschenen Wasserwelten brengen ongegeneerd onze kinderziel tot leven. Knippen en plakken. De cafetaria is verleidelijk: we bestellen toast en gemberthee. Het is lang wachten en de bediening blijft voorbeeldig onverstoord vriendelijk. Op de valreep koop ik Schlemmers brieven en dagboeknotities.

Op weg naar Bochum, Schlemmer dus. Ik lees, wij lezen. Een dagboeknotitie uit 1923: ‘Zoals het Bauhaus aanvankelijk en ernstig het samengaan van kunstambacht en academie uitprobeerde, zo is het Bauhaus ook de poging, niet onder een dictatoriale leiding en met gehoorzame ‘onderorganen’, om veeleer uit een veelheid aan koppen en strevingen vorm te krijgen. Vier jaar Bauhaus vormen een stuk kunstgeschiedenis. Maar ook hedendaagse geschiedenis, want  alle spanningen van volk en tijd zijn er in weerspiegeld. Pionierswerk aldus voor de meest uiteenlopende aspecten, onder moeilijke omstandigheden en toch reeds resultaat, - dit feit moet alle twijfel aan de goede zaak  wegnemen.’
   
Bochum: Kunstsammlungen der Ruhr-Universität Bochum. Een lange laan op weg naar Park Weitmar. Herfstig vlinderend zonlicht in de bomen, onderweg verdwaalde sculpturale curiositeiten. Het wordt kiezen. Situation Kunst roept verwachtingen. Het wordt een beetje zoeken. Ruines. Kamers per kunstenaar. Norbert Kricke toont minimale lineaire sculpturen en tekeningen. Hij wordt beschouwd  als een van de belangrijkste naoorlogse Duitse beeldhouwers. Graubners matrasachtige werken zijn zowel sculptuur als drager van bedwelmende, kleurige, impressionistische beschildering. Schoonhoven sublimeert, met witte reliëfs in papier-maché, saaiheid, op de rand van het niets. Arnulf Rainer: informeel, haptisch-expressionistische overschilderingen. Lichamelijkheid. Sommige kunstenaars zijn uitdrukkelijk aanwezig in hun werk, anderen houden zich op afstand, verdwijnen, laten de dingen zelf spreken. Zonder onze welwillende, beschouwende medewerking gaat dat niet.

Buiten vraagt Erich Reusch met kleurige zuilen en tuinkamers de aandacht. Het is sculptuur met landschappelijke dimensies. Het leven is van nature een doodlopend steegje. Voor Reusch is kunst een uitweg naar oneindigheid. François Morellet laat het minimalisme met bescheiden pretentie glimlachen. Bij een kruispunt van twee lanen klapt hij een hoek recht: een concrete driehoekige erectie die een stukje landschap kadert. Richard Serra hier en Richard Serra daar, precaire opstanden in cortenstaal. David Rabinovitch: zware geometrische elementen met wiskundig geïnspireerde perforaties liggen los en schijnbaar achteloos op het licht heuvelend grasveld. Back to reality. Ganzen op het grasveld en hogerop in tegenlicht een man op zijn vouwstoel: als een ingedommelde regisseur met petje.   

Kiezen is altijd een beetje tragisch. Ondergronds wordt het op de valreep een al te vluchtige kijk op de Weltzichten, in elk geval voldoende om met spijt te beseffen wat ik gemist heb. Toch nog een vroege Mondriaan, een mysterieuze Redon, een zeer suggestieve Ilya Repin (‘een weg waarvan alleen de vogels weten waar hij naartoe gaat (Tsjechov)’ en een minimalistische marine met overlappende tij van alweer monsieur François Morellet. In een tijd van ecologische rampen zijn landschappen actueler dan ooit. En Morellet was niet alleen een met dada flirtende minimalist, hij cultiveerde in Cholet ook met veel liefde zijn notabele jardin.

Men kan dromen van preïndustriële schoonheid, van a thing of beauty being a joy for ever, opkijken naar renaissancistische goddelijke creativiteit of verlangen naar socialisme aan gene zijde van politieke banaliteit of dictatuur. Wij leven nu. Hoogtechnologisch barbaars. Oorlogen, dreiging, pandemieën, klimaatontregeling. Dit is onze tijd en het zal onze kunst zijn, op de barricaden voor de enen of in innerlijke migratie voor de anderen. Geschiedenis blijft een belangrijke bron om te raadplegen. Wie kunst wil maken van niveau doet dat ook uit de kunst. Het schijnbaar nieuwe en extravagante is vaak geworteld in oude tradities.

Mijn verslag is een reis in een reis, zijn vele reizen in vele reizen. Beleven, herbeleven. Wegen, knooppunten, omwegen, uitwegen, inzichten, uitzichten. Individualisme, collectivisme. Verlichting, romantiek, rationalisme, escapisme, spel en techniciteit. Wisselende perspectieven. Zoals de abstracte schilderijen van Moholy-Nagy zijn het in perspectief geplaatste onderdelen: herhaald, verkleind, verplaatst, getransformeerd. Uit het tragische slop, op weg naar oneindigheid zo je wil. En in de stemmige avondstond richt Moholy-Nagy zich met Hongaars accent tot Schlemmer: ‘Ist das Läbän nicht schön? Sagän Sie, Schlemmär!‘  

Dirk Verhaegen
Wilrijk, oktober 2022 / Mortsel, november 2022

BAUHAUS MUSEUM DESSAU (2022)








 

HANNOVER 2022

 






























 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Alexander Calder, Kurt Schwitters, Max Bill, Josef Albers, Max Ernst, Kenneth Snelson...

10/10/2022

Oskar Schlemmer (1925)

“Had het idee dat op een dag de daklozen hier zouden staan, terwijl de heren kunstenaars zouden liggen te zonnen op het dak van hun villa.”

Oskar Schlemmer in een brief aan zijn vrouw (1925)
Briefe-Texte-Schriften aus der Zeit am Bauhaus
Weimarer Verlagsgesellschaft, 2014
978-3-73740-207-1


 












9/05/2022

NATASCHA WODIN

 'Urenlang verkeerden we in een roes, door de muziek smolten alle verschillen tussen ons als sneeuw voor de zon. Het was alsof de stemmen er weet van hadden waar wij vandaan kwamen en waar we heen gingen, alsof zij het geheim kenden, het antwoord op de eeuwige vraag waarom. Ze leken ons het enige wat niet zou vergaan - zelfs als alles al zou zijn vergaan, de aarde, de sterren, ons melkwegstelsel en wijzelf, zouden die stemmen nog in het uitgestorven heelal, in het niets weerklinken. Zij waren hetgeen van ons zou resteren, de boodschap over ons, over de schoonheid, het verlangen en de eenzaamheid van de menselijke soort.'

Natascha Wodin: Nastja's tranen 

Atlas Contact, 2022, ISBN 978 90 450 4659 4

 

 

Blogarchief