7/20/2016

EEN INWONER VAN ZHENG

Een inwoner van Zheng sprokkelde brandhout in de mateloze wildernis. Dat is niet iedereen toegestaan want ook in de mateloze wildernis geven wetten de maat aan. Toestemming had de inwoner gekregen van de mythische Gele Keizer, van wie gezegd wordt dat hij zwart zag, verbrand zo je wil, en deze toestemming in ruil voor een gepekeld geitenjong. Gepekeld én gestroopt. We moeten daarbij vermelden dat de sprokkelaar die toestemming wellicht slechts gedroomd had, en dat hij die droom, die heldere wildernis, voor waarheid hield. De toestemming was hem dus geopenbaard. Rechtsgeldigheid is hier uiteraard twijfelachtig al zullen sommigen staande houden dat ook de wet een hersenschim is. Sprokkelend stond de takkenbosman in de wettige wildernis plots oog in oog met een verdwaalde Romein, een zekere Placidus, die net op het punt stond om heilige te worden zoals dat met Romeinen wel eens kan gebeuren. Niet echt evident, een Romein in dit verre oosten, waar Zheng gesitueerd moet worden, want ze zeggen dan wel dat oost oost is en west west maar anderen zeggen: er is geen westen en geen oosten en zelfs in 't oosten vindt men Lappen en burlende herten. En ook wordt gezegd dat heden gisteren was en gisteren vandaag. Verdwalen kan iedereen overkomen en geluk mag het heten als men daarbij de waarheid meent te vinden in het takkenbos. Te confuus, zelfs Confusius of Hadrianus zouden het nooit ontwarren. Zo zwijgen alle wijzen in oost en west. Wijsheid en lafheid zijn niet strikt te scheiden. En subarctisch en mediterraan kunnen ook wel eens in elkaar verstrengeld raken, ook al schiet mij nu geen argument te binnen al zou de vergelijking met verstrengelde hertengeweien hier wel leuk staan als een soort prefiguratie. Terwijl ik nu aan de bezemhoek in Bosvoorde denk, waar indertijd veel gesprokkeld en gestroopt werd, gesprokkeld om bezems te maken en gestroopt om het karige bestaan wat aan te vullen, denkt ieder normaal mens bij dit visioen nu eerder aan de buis van Eustachius. De inwoner van Zheng wreef zich de ogen uit, want hij zag dat de man, de Romein en aanstaande heilige, knielde, maar het leek alsof hij om een of andere reden geïrriteerd was in zijn nakende heiligheid. Er dreigde iets fout te lopen met dat moment van bekering. De Romein scheen de inwoner van Zheng uit zijn gezichtsveld te willen wuiven, eerder dan hem te zegenen. Dat is goed te begrijpen, want de inwoner van Zheng, Zheng dat tussen haakjes (ik hoef die haakjes niet te plaatsen aangezien ik het met woorden reeds aangeef, terwijl dat niet geldt voor deze aanvullende bedenking zelf) in het huidige Henan gesitueerd moet worden, wat toen niet meer dan een bezemhoek was; deze inwoner dus wist niet dat achter hem een hert stond met een kruis in 't gewei, een beetje een variante op onze Sint-Hubertus (alhoewel deze Waal wellicht een echo is van het hier vertelde en alles in alle richtingen symmetriën kent - noem het geen plagiaat) en het mooie tafereel was zodoende verstoord, iets wat in die schemerzone tussen fictie en realiteit nooit welkom is. De heilige Eustachius in spe -Placidus- had een nauwelijks te onderdrukken neiging om de inwoner van Zheng een mep toe te dienen. 'Niet meer of deze Chinees maakt zich meester van mijn visioen en hij is nog in staat het kruis tot brandhout te maken en het hert te begraven voor egoïstische consumptie in familiaal verband. Ik ken ze, die takkenbosmannetjes van Zheng. En dat terwijl ik mijn kinderen aan de wilde dieren verloor en niet weet waar mijn vrouw met haar gloeiend kruis zich met haar schipper vermaakt.' Bedenk: bossen en herten staan wellicht voor heidendom en een kruis brengt christelijke orde in die takkenbosgrillen. Het hert moet van enige solidariteit met de Romein verdacht worden. De inwoner van Zheng kreeg een stoot van het heilige dier waar tussen haakjes geen kruis op te onderscheiden was, toch niet voor die arme Chinees, die sprokkelende inwoner van Zheng, die het dier niet eens te zien had gekregen en die nu enkel sterren zag. In die omstandigheid kan het de inwoner niet kwalijk genomen worden dat hij het dier, waar hij nu oog in oog mee stond, als tegenprestatie ook een fikse klap gaf. De heilige Eustachius in wording, die niet echt een dierenvriend was, hielp na wat geruzie het dier te begraven met het oog op latere eerlijk te verdelen consumptie, het is te zeggen in gedachten compleet voor hem alleen. Een nachtmerrie, vooral wanneer je bedenkt dat zulke incidenten de heilige geschiedenissen compleet in de war kunnen sturen. We zullen het later opgraven en laten ook een stukje voor relikwieën, mompelde de fris bekeerde.  Een toevallige voorbijganger hoorde het praatje van de inwoner met de Romein die er steeds meer als een Noord-Italiaanse snob ging uitzien. Ik graaf dat beest op en ik neem het mee naar huis want mijn vrouw en kinderen leven nog. De renaissance komt aangerukt met hoofse vertragingen. Pisanello, een begenadigd schilder, bedreven in prinsessen, medailles, vreemd fruit en gevogelte, dacht: dit valt niet te schilderen. Ik zal er maar een stemmig sprookje van maken, een hoofse illusie, een christelijke zoölogie, een artistieke Artis. Een hert vind ik zo in de dierentuin en sprookjesachtige heilige edelen, die lopen hier bij bosjes te pronken in het kreupelhout. Nu waren de dood gewaande zonen van de Romein, de snob, de heilige, gered door herders en akkerlieden en zij overleefden met de tepels van een wolvin.



Dirk Verhaegen

Blogarchief