11/07/2016

REISVERSLAG


KONSEPTREIS OKTOBER 2016: ISLE DE FRANCE, GOUDEN POORTEN

DAG 1
Toen ik een jaar of tien was wou ik alpinist worden. Ik had een film gezien: Les étoiles de midi. Dus droeg ik een knalrode trui, rolde mijn kousen over mijn bottines en klom bij gebrek aan plaatselijke Alpen op de rotsachtige stenen van onze parochiekerk. Dat was de Sint-Suzannakerk te Schaarbeek. Hoger dan drie meter zal ik wel niet geraakt zijn op die religieuze klimwand, terwijl de toren toch een kleine vijftig meter haalt. De Sint-Suzannakerk (1925-28) is een kerk in art-decostijl. Gewapend beton, modulaire sierroosters en een gotische oprisping. Je kan het overal lezen: architect Jean Combaz had zich duidelijk geïnspireerd op de Notre-Dame de Raincy van Auguste Perret. Voilà le rapport avec notre beau voyage culturel.
 



We zijn voorlopig nog in Senlis. Helder herfstweer zet strakke schaduwen. Hellende straatjes, huizen met luiken en uit de gevels ouderwetse, opgepoetste lantarens. In de zandkleuren en de blauwige grijzen plots het levendige accent van een fluo-flashy-straatveger. Wie denkt dat hedendaagse kunst hier in het vredige Senlis niet op haar plaats is, heeft het mis. In de grootstad vindt men immers voldoende provincialen en in het kleinste dorpje wereldburgers. Fondation Francès is gesitueerd in een ruime, zestiende-eeuwse woning. Aangepast welteverstaan. Wij worden verwelkomd door een charmante gids die ons begeesterd introduceert in de wereld van 'Artist in Residence' Mircea Cantor (laureaat Prix Marcel Duchamp 2011). Deze kunstenaar combineert conceptuele en visuele kwaliteiten met politiek bewustzijn. Krantenfoto's (uit The Economist) worden, na lectuur van het betreffende artikel, op de oorspronkelijke drager met penseelstift vinnig hertekend en als zodanig op de wanden gekleefd. De reeksen vullen meerdere kamers. In een andere kamer flakkert, in onze verbeelding, het esthetische residu van een performance op. Een verschroeid snoer vormt de contouren van een wereldkaart zonder landsgrenzen. Op de vernissage werd, zoals onze gids verder toelicht, de lont ontstoken: feestelijk vuurwerk of wereldbrand? Het is deze dubbelzinnigheid die de poëtische kracht vormt. Handen verwijzen naar een paleolithisch verleden, de oudste menselijke tekens worden geactualiseerd. In de tuin, met intieme Franse charme, vormen twee in elkaar geklikte vlaggen in cortenstaal een universeel vredesmonument. Of zijn het hakende bijlen?


We bezoeken de vroeg gotische kathedraal met het indrukwekkende 12e eeuwse westportaal. De heilige maagd wordt er tot koningin gekroond. Eeuwen bouwen en herbouwen, door een resem stijlveranderingen heen, en het grondplan gekneld door een oude Gallo-Romeinse muur: zij kunnen niet beletten dat het geheel toch harmonisch blijft. Ik kom hier graag.



Parijse daken. Zinken traditie. Voor Picasso waren die daken kubistisch. Als uitvinder van dat kubisme had hij er een minder schoolse kijk op dan zijn navolgers. Musée Picasso. We worden vriendelijk-streng gecontroleerd. Met het genie van beeldend terrorist Picasso geconfronteerd worden is een eer die slechts weinigen te beurt valt. Giacometti doorstaat glansrijk de uitdaging. Tweehonderd werken van beide kunstenaars worden getoond, verspreid over twee verdiepingen. Onderwerpen en thema's articuleren het parcours. Beide kunstenaars leerden elkaar in 1931 kennen dank zij Joan Miró. Vrienden in zekere zin, want Giacometti praatte Picasso niet naar de mond en ondanks een zekere waardering trakteerde Picasso op tijd met gemene zetten. Zoals een kritiek in Le Monde titelt: Picasso, un monstre fascinant pour Giacometti. Alhoewel Giacometti twintig jaar jonger was hadden zij beiden toch heel wat gemeen. Zij hadden oa André Breton en Michel Leiris als gemeenschappelijke vrienden, twee namen die niet alleen voor surrealisme staan maar die vooral ook de fascinatie voor etnische kunst belichamen. Picasso als Spanjaard en Giacometti als Zwitser waren allebei vreemdelingen in Frankrijk. Allebei zoon van een schilder en zelf uitzonderlijk begaafd. Allebei geobsedeerd door de dood. Fernande Olivier wordt als eerste het artistieke slachtoffer van Picasso's kubistische experimenten. De oppervlaktebehandeling herinnert evenwel nog aan het boetseerwerk van Rodin. Mandoline en klarinet (1913) -in feite een verhakkelde krat- verlegt de grenzen van de beeldhouwkunst compleet. Ook Giacometti maakt eind jaren '20 een welhaast abstracte kubistische sculptuur: Le couple. Nog extremer zijn de veelvlakken -hoofden zogezegd- die geïnspireerd zouden zijn op Dürers Melencholia. In feite gaat het over de onmogelijkheid de werkelijkheid mathematisch te benaderen. Man en vrouw lijkt op een stel primitieve idolen. Zijn fantastische Femme-cuillère (1927) heeft de witte, mathematische schoonheid van een Cycladenbeeld. De lepel wordt een vruchtbare buik, het ovale wordt ovulatie. In het kubische hoofdje staat als een hiëroglief een cyclopisch oog. Zijn Femme égorgée lijkt dan weer meer op een agressieve schorpioen dan op een slachtoffer. Het zit in de regionen van Picasso's seksuele kwellingen. In het schilderij Femme lançant une pierre (1931) jongleert Picasso met knoken en keien. Surrealisme in sjamanenland. In het portret van Dora Maar hanteert Picasso alweer de kubistische vormentaal. Een kleurrijke poëtische tuil met tegelijk het nodige venijn in de klauwen. Analyse, abstractie, ontwrichting, verhaspeling, karikaturale gruwel en wreedheid; we kunnen het moeilijk los zien van de persoon, het worstelende ego. De dood, de tegenhanger. Van Giacometti een nagenoeg abstracte Tête/Crane (1934). Heel anders is dat vroege schilderijtje van Picasso met erop afgebeeld de dode vriend Carlos Casagemas. De slaap met duidelijk de schotwond. De kaars een fallus, de vlam een vulva. De ruwe verfstippen kunnen haast niet anders dan herinneren aan die andere artistieke, liefdeszieke zelfmoordenaar: Vincent Van Gogh.




Tijd voor ons particulier ommetje. Bij galerie Thessa Herold een schitterende tentoonstelling: Des Dadas lus dans l'oeil de l'un d'eux. (Deze titel moet je echt luidop lezen!) 'L'Un d'eux', dat is hier Hans Richter, dadaïst en pionier van de abstracte film, en de spil van deze expo. Hans Arp en zijn niet te onderschatten schatje Sophie Tauber-Arp zijn ook van de partij, en verder Kurt Schwitters, Max Ernst, Francis Picabia, Paul Klee, Kandinsky, Moholy-Nagy en Kassak... Ik aarzel niet de mooie catalogus te kopen. De prijslijst durf ik zelfs niet bekijken. We kunnen in dezelfde straat toevallig -met toevallig bedoel ik dank zij een uiterst vriendelijke galeriste- een preview krijgen van een tentoonstelling met interactief computerwerk van Roger Vilder. In 1976 waren we samen in Montréal vertegenwoordigd in een groepstentoonstelling: Art Génératif.

DAG 2



In de voormiddag brengt de autobus ons in de nabijheid van de Fondation Jean Dubuffet in Périgny-sur-Yerres. De rest wordt een stukje wandelen. Voorlopig bergaf. De gemeente telt geen 2500 inwoners. Het feit dat Dubuffet zich hier in de jaren '70 vestigde had te maken met de nabijheid van Robert Halgon, een pionier in het werken met polyester. Het alles dominerende kunstwerk in de Fondation is de Closerie Falbala, een groot, puzzelachtig landschap met toegang tot grotachtige ingewanden. Buiten is alles krachtig zwart-wit, binnen roept het blauw-wit-rood de Franse driekleur op. Dat laatste wil onze gids niet weten: het zijn gewoon de kleuren van de kogelpennen waarmee Dubuffet in de geest van de surrealistische écriture automatique, zogezegd met het verstand op nul, kribbelde. De seismograaf van het onbewuste. Die grillige schrifturen gaf hij de naam l'Hourloupe. In het Frans kan je hierin huilende wolven, kronkels en waanzin horen. Er is geen bewuste figuratie in deze puzzelachtige all-overs, wel heeft onze waarneming de neiging om de onverschilligheid op te heffen en figuratie toe te kennen. Dubuffet bevraagt de relatie tussen waarneming en realiteit. Het onderscheid tussen wat wij voor realiteit houden en voor verbeelding is volgens Dubuffet slecht gefundeerd. De interpretatie van wat ons geldig lijkt is slechts een uitvinding van de geest. Dit kan vreemd lijken maar het zit in de buurt van ecologische perceptietheorieën. Onze gids verwittigt verder: Dubuffet is géén Art Brut, ook al is de term door hem bedacht. Hij was een ontwikkeld man. Wel was hij de pleitbezorger en verzamelaar van deze 'andere', anti-academische kunst. We vervolgen ons bezoek. In een eerste zaal zien we werken die aan de 'Hourloupeaanse' wereld vooraf gaan: de feestelijke huldes aan de materie en aan de innerlijkheid zonder horizon. In een volgende zaal geeft een passerelle ons zicht op het indrukwekkende schouwspel Coucou Bazar, door Dubuffet zelf omschreven als een mengvorm van theater en schilderkunst. Het is een 'Hourloupeaans' decor dat tot leven komt, de levenloze figuren maken zich los van de grillige patronen en bewegen door elkaar in feestelijke, komische, burleske chaos. De muziek is vreemd lawaai, intrigerend, verontrustend, ludieke barbarij. Volgt een zeer kleurrijke zaal met Cobra-achtige werken. We verpozen op 'Hourloupeaanse' zwart-witte banken, terwijl Alechinsky en Lucebert ter vergelijking in onze gedachten komen. Dubuffet was ook goed bevriend met Asger Jorn, met wie hij muzikale improvisaties maakte. In het gigantische atelier zien we tot slot grote maquettes voor al dan niet uitgevoerde environments. We wandelen bergop terug naar de bus, enigszins 'Hourloupeaans' gedesoriënteerd en groeten over de haag van de polyesterbuurman een kleurrijke Niki de Saint Phalle.


De autobus brengt ons tegen de middag naar de omgeving van de Porte Dorée. Het vergulde brons van godin Athena glimt in de oktoberzon. Frankrijk brengt welvaart en vrede in de koloniën, dat was de boodschap. Waterbassins met watervallen. Palmbomen op rij aan beide kanten. Langs de boulevards degelijke appartementsgebouwen. We lunchen op een terrasje in het zonnetje. In de namiddag krijgen we een geleid bezoek in het Palais de la Porte Dorée, waarvan de geschiedenis teruggaat tot de internationale tentoonstelling van 1931. Het paleis werd achtereenvolgens Musée des colonies, dan Musée de la France d'outre-mer en verder Musée des Arts africains et océaniens. Sedert 2007 is het Musée de l’histoire de l’immigration er ondergebracht. De unieke verzameling etnische kunst die er eerder huisde werd in 2003 toegevoegd aan deze van het Musée du Quai Branly. Het paleis zelf wordt als een meesterwerk van de art-decostijl beschouwd. Architect is Albert Laprade, die met zijn gebouw de sfeer van verre oorden in harmonie met het Parijse stadsbeeld wou brengen. De soliede basreliëfs die de buitenkant sieren, zijn van Alfred Auguste Janniot. De fresco's in het hart van het gebouw zijn van Pierre Ducos de la Haille. Het past allemaal in het 'retour à l'ordre' van het interbellum. Onze gids is voldoende lucide om ons doorheen de ideologisch vertekende realiteit een boeiend en verhelderend parcours te presenteren. Zij verbloemt het koloniale verleden niet, opent de gouden poorten van de kritische reflectie en verraadt tussen de plooien door haar ware passie: de Italiaanse schilderkunst. In het forum bekijken we de maquette van de internationale koloniale tentoonstelling van 1931. Acht miljoen enthousiaste bezoekers. Slechts de communisten en de surrealisten hadden fundamentele kritiek. Ik verlaat met mijn verslag de rondleiding en vertel hier graag dat de surrealisten in 1929 een alternatieve wereldkaart publiceerden. De arctische gebieden waren er naar verhouding veel groter dan de rest. André Breton, Paul Eluard en Max Ernst verzamelden intensief maskers van Indianen uit Brits Colombia en van 'Eskimo's', niet uitsluitend als siervoorwerpen maar werkelijk als magische objecten. In die culturen zagen zij een alternatief voor een ontspoorde westerse samenleving. Eerder waren Picasso, Derain en de kunstenaars van die Brücke in de ban van primitieve kunstvormen. Als we terugdenken aan de expo Picasso/Giacometti, aan de daar tentoongestelde 'idolen', en verder aan de vele primitivismen die alom aanwezig zijn in het modernisme, aan de algehele migratie van de geesten, dan zouden we dat misschien als een artistieke, koloniale, en wellicht ook meer respectvolle plundering van een niet-Europese wereld kunnen zien. De verzamelingen kwamen er trouwens niet zonder handel en contextverlies. En wie verovert wie?


In de late namiddag bezoeken we de Notre-Dame de Raincy, het meesterwerk van Auguste Perret. De bijnaam 'La Sainte-Chapelle du béton armé' is een meer dan terechte typering. Het modulaire spel van sierroosters en gewelven is vernuftig, economisch en helder. Binnen lijkt het wel een serre. De zuilen zijn gewaagd elegant. Naar het schijnt waren de gelovigen bang de hemel op hun kop te krijgen. Le Corbusier -een chicaneur als het over de concurrentie ging- vond de voorgevel en de toren te decoratief. Maar die telescopische toren is even vernuftig als origineel. Zoals de kathedraal van Senlis gewrongen zat met het grondplan, zo zat Perret opgezadeld met een hellend terrein. De erg knappe abstracte glasramen van Marguerite Huré roepen hier en daar de blauwe diepzinnigheid van Chartres op. De figuratieve glasramen naar kartons van Maurice Denis kan ik persoonlijk minder waarderen. Notre-Dame de Raincy, voltooid in 1923, was de eerste kerk in gewapend beton. Historische creativiteit. Eerder had Perret industriële betonnen gebouwen gerealiseerd: dokken, garages… Een vroeger appartementsgebouw hield het beton, naar de smaak van het moment, nog zedig verborgen achter glazuurtegels.    

DAG 3

Les étoiles de Midi begon erg spannend. Je zag een klimmer, zonder piketten en zonder touw, die uiteindelijk zijn greep verloor en neerstortte. Het leek fataal. Dan zag je de cameraploeg met de alpinist, gezond en wel, en met de pop die hem voor de show had moeten vervangen: de schijnvertoning werd dus onthuld in de film zelf. Dat was nieuw, reeds een beetje nouvelle vague. Het was nochtans een film met echte situaties en echte alpinisten; zo ook de klimmende filmploeg en haar halsbrekerij. Een spel van realiteit en fictie. Met passages ook waar de realiteit de fictie overtreft. We houden die film in gedachten en we zoeken met trein en metro-overstapjes de rue Mallet Stevens. Alhoewel er in de onmiddellijke buurt wel meerdere merkwaardige modernistische gebouwen te zien zijn, is de kennismaking met die ene straat een openbaring. Het is de eenheid die overtuigt, de intimiteit ook van die straat die al bij al een doodlopende steeg is, en het is een vriendelijke vegetatie die charmerend het modernistische en het muzikale ritme van ramen en terrassen vergezelt. Maar wat we zien is het heden. Zien wij dan wel door het incidentele de oorspronkelijke architectuur? En de vraag is op de koop toe of die oorspronkelijkheid wel bestaat, want zou bewonen en verandering dan de ontkenning van architectuur zijn? De bomen zijn gegroeid sedert 1927 en er zijn verdiepingen toegevoegd. De terrassen waren oorspronkelijk grotendeels leeg en zeker niet bedolven onder vriendelijke plantengroei. Op het voetpad waren vierkante bloembakken met schrale struikjes, net geen bonzai. Dat kunnen we op oude foto's zien, zwart-wit foto's die de koelheid van het modernisme extra beklemtonen. Er bestaat ook een schilderij dat rond 1930 gemaakt moet zijn, en waarbij het vogelperspectief ons toelaat te zien dat de binnenkanten van de terrassen en andere details in opvallende kleuren geschilderd waren. Een foto uit 1927 toont de gloednieuwe straat ook als filmset: La sirène des tropiques van Mario Nalpas, met oa Josephine Baker als actrice en als 'wilde' danseres. Echt gerealiseerde architectuur die meteen fictie wordt. Architect Mallet Stevens ontwierp trouwens meerdere architecturale decors voor films, en dat was een nieuwigheid. Zoals een artikel van Alexandre Mare -hier mijn bron- stelt: L'Architecture moderne est une fiction. Het wordt een 'mise en abîme': spiegel in spiegel. Het verhaal is niet gedaan. De Villa Arpel in Mon Oncle van Jacques Tati is een fictieve moderne villa die geïnspireerd is op een echte villa van Robert Mallet Stevens, namelijk de Villa Noailles (1923-28).  Deze villa diende in 1928 en 1929 reeds als natuurlijk decor voor twee andere films: Biceps et Bijoux van Jacques Manuel en Les mystères du chateaux du dé van Man Ray. In 1920, terwijl hij dan nog niet echt aan bouwen toe was, realiseert Mallet-Stevens voor het herfstsalon een fictief decor, in feite een fictieve filmstudio, om het publiek te tonen hoe men een film maakt. Het ontwerpen van filmdecors en fictionele architectuur is geen toevalligheid in het oeuvre van Mallet-Stevens, het is er een hoofdbestanddeel van. Het moderne van de film en het moderne van de architectuur vinden elkaar, de film wordt erkend als een middel om propaganda te maken voor die architectuur. Als die architectuur in films een negatieve connotatie krijgt (snobisme, misdaad, vervreemding, beangstigende toekomstvisioenen) neemt de moderne architect dat voor lief, onvoorwaardelijk gelovend in de kracht van het medium. Negatieve reclame is ook reclame.





De bus brengt ons naar het Musée national de Céramique de Sèvres. Bij de Pont de Sèvres geeft het zicht op de Seine ons een euforisch gevoel. Het weer zit mee, en ook al zou de Seine de Seine niet zijn maar de Yonne, dan is de Seine toch de Seine. Alweer strenge controle. Gouden poorten, koloniale poorten, porseleinen poorten, keramische poorten. Poorten op de wereld. Het oude Griekenland, de prehistorie, het nabije oosten, het verre oosten, de beide Amerika's voor en na Columbus. Hoogcultuur en laagcultuur. Transculturatie. Kunst. Kitsch. Utilitair. Nutteloos. Figuratie en abstractie. Het is genieten en vooral selecteren om niet gek te worden. Ik kies voor dit stukje een apothekerskruik uit het atelier van Giovanni Della Robia (1469–1529). Het opschrift Diachatolico is voor de deskundigen, en een repetitief patroon van geel-groen-zwarte kubussen rondom de buikwand is gewoon een lust voor het oog. De moderne keramiek kan mij met het hier tentoongestelde maar weinig overtuigen, zelfs niet als Calder, Arp of Picasso de namen zijn. Uitzondering zijn voor mij twee vazen uit 1998 van de Deense keramiste Bodil Manz. Het 'porceleine coquille d'oeuf' lijkt wel doorschijnend glas. Als decoratie op de hoekige wanden een fijn geometrisch netwerk met ruimtelijke paradoxen. Een uitstapje op het internet bevestigt dat het hier om een artieste van wereldformaat gaat. In een vitrinekast gaan we verder op zoek naar aardewerk van oa Gauguin en Dufy. En dan is er nog de schoonheid van de porseleinen staalkaarten. Ze doen mij denken aan Paul Klee die er van droomde klavier te spelen op zijn aquareldoos. In de tuin een prachtig werk van Evi Keller uit de reeks Matière-Lumière, in de wind bewogen onder een honderdjarige boom, een levensboom die het sombere met het licht en de hemel met de aarde verbindt. Dao in Sèvres.

Via het Bois de Boulogne -bosrandprostitutie voor de liefhebbers- bereiken we Frank Gehry's Fondation Louis Vuitton, voor de gelegenheid omgetoverd tot L'Observatoire de la lumière met een site-specifieke installatie van Daniel Buren. De glazen dakschilden zijn met heldere, transparante strepen bekleed. De strepen die zijn handelsmerk zijn. Een spectrum en een stel monochrome doeken van Ellsworth Kelly. Een architecturale ingreep van Olafur Eliasson: Inside the horizon. Geel. Reflectie. Spiegeling. Waterbassins. Waterval. In het park luifels met anonieme groen-witte strepen. De realiteit hinkt de artistieke verbeelding achterna.

DAG 4

Tegen de middag: Musée d'Archéologie national te Saint-Germain-en-Laye. Franse tuinen, rechte en diagonale wegen. Symmetrie en geometrisch snoeiwerk. Alle Franse koningen woonden hier en Louis XIV werd hier geboren. Verbouwingen, restauraties. Voer voor specialisten. Wij genieten. Het uitzicht bij de balustrade is om high te worden. Schitterend tegenlicht met nevels over een landschap dat zich uitstrekt tot Parijs. De Seine een vermoeden. Watertorens overal: een koninklijke optocht van schaakstukken. We bezoeken het museum. Beetje ontgoocheling: de prehistorie is met vakantie. We compenseren het gemis met een overdaad aan vitrinekasten met Gallo-Romeinse schatten. Dateringen en duiding blijven wel een beetje vaag maar wellicht is deze vaagheid exacter dan nattevingerwerk. Ik geniet. In de vlucht gekozen: 'A la déesse Epona, Satigenus, fils de Sollemnis s'est acquitté de son voeux de bon gré et à juste titre'. De verlokkingen van het onbekende. De wetenschap dat wellicht zoveel meer bestond dan de simplistische geschiedenis van onze schoolboeken van weleer. Of elders: een godheid met drie hoofden. Syncretisme? Ik vind mijn gading in de bookshop: La grotte de Chauvet: l'art des origines onder redactie van Jean Clottes. Ooit was André Leroi-Gourhan de paus van de archeologie; recentere ontdekkingen hebben zijn theorieën danig overhoop gehaald. Jean Clottes lijkt voorlopig een waardige opvolger. Maar alle kennis is voorlopige kennis. En dat mag geen reden zijn om af te haken en in onwetendheid te dwalen.

Glimpen van de Oise. Het atmosferische licht van Camille Pissaro. De hele weg prachtige landschappen. Betweters zullen wellicht beweren dat het reactionaire streken zijn. Laat ze zeggen. Het is een lange rit langs provinciewegen. Le Cateau-Cambrésis. Musée Matisse.  Buiten, bij de inkom, van de meester in kwestie het Nu de Dos in brons. Verder Miró, Giacometti en jawel Norman Dilworth met wie ik nog niet zo lang geleden tentoonstelde in galerie EL te Welle. Op de gevel een werk van Hantaï, decoratief in de geest van Matisse. Matisse: de vervoering van het mediterrane Collioure, samen met Derain, de kleur à volonté, niet realistisch maar volgens de noodzaak van het schilderij in wording, barbaars, dat wel, maar barbaars met verborgen kennis van zaken. Vensters op het zonnige zuiden. En dan de Oriënt, emoties op locatie en tegelijk toch ook met de ogen van voorgangers. Tapijten. Collages: een brug tussen Arp en Kelly. Nu de volledige serie naakte ruggen, ditmaal in gips en op zoek naar de essentie. Maquettes van La chapelle du Rosaire te Vence. De atheïst Matisse. De atheïst Le Corbusier. De atheïst Perret. Hoe ongelovig waren de atheïsten en hoe gelovig waren de architecten in het verre verleden?










Auguste Herbin. Klein van gestalte en grootmeester van de geometrische abstractie. Le Cambrésis: zijn geboortegrond. In 1905 was hij fauvist. In 1908 was hij kubist. In 1909 had hij zijn atelier in de legendarische Bateau-Lavoir waar Braque en Picasso werkten. Het persoonlijke kubisme van Herbin evolueerde met soms wat bizarre omwegen naar de abstractie. Opmerkelijk zijn de polychrome reliëfs en sculpturen uit de jaren '20. In die geest beschilderde hij ook een piano. In de jaren '30 domineren cirkelvormen. Een doek uit die tijd draagt als titel: Réalité spirituelle. Midden de jaren '40 bedenkt Herbin zijn plastisch alfabet. Letterklanken worden aan vormen en kleuren gelinkt. De woorden produceren de schilderijen. Het heeft iets kabbalistisch, dat deelnemen aan de schepping via taal. Het hemelse alfabet. Hoe overtuigend zijn die werken in levende lijve, met hun reële formaten! De kracht van contrasterende kleuren, de verwarring van verwante kleuren. Kleuren als levendige klanken. Kandinsky en het spirituele in kunst, het is zeker niet ver uit de de buurt.  

Ik koop alweer een boek, en het is misschien de stemvork voor mijn verslag: Les Esquimaux vus par Matisse. Voor mij aanvankelijk ook een raadsel, die Eskimo's en Matisse. Matisse en Marokko, uiteraard. En een beetje japonisme, bien sûr. Kimono's, dat wel. Maar Eskimo's? Mijn nieuwsgierigheid is gestuurd door een meer dan gewone interesse voor die arctische oorden en beschavingen. Ooit las ik De andere kant van het paradijs van Hugh Brody. Dat was de lont aan een wereldbrand. Gouden poorten. Matisse was nooit in de poolstreken. Wel was zijn schoonzoon Georges Duthuit een antropoloog. En literator. Hij schreef Une fête en Cimmérie, een poëtische tekst over de Eskimo's, en die werd door Matisse geïllustreerd met primitivistische, maskerachtige tekeningen. Een leraar filosofie leerde ons in onze studententijd dat wij allen Grieks spreken. Op een mondeling examen moesten wij dat zeker laten horen om te slagen. Het zou goed zijn -een gedacht als een ander- dat wij ook een of ander Inuit zouden spreken.


Mons. Avondmaal. We vormen een magische cirkel op het nachtelijke plein. Ontroerend applaus voor een lang niet evidente organisatie.

Dirk Verhaegen,
oktober 2016  


9/09/2016
















"DURGA DOODT MAHISHASURA"

Het beeld dat ik koos is een 18e eeuwse Indische miniatuur. Het bevindt zich in het Victoria en Albert Museum in Londen.

Het is een kleine miniatuur - we zouden nochtans gemakkelijk kunnen denken dat het een monumentaal fresco is.

We zijn wellicht weinig vertrouwd met de Hindoeïstische mythologie. Toch kan deze afbeelding ons fascineren. De afbeelding heeft mij gekozen, eerder dan dat ik haar koos. We zouden het simpel kunnen zien als de strijd tussen goed en kwaad, tussen verlichting en duisternis. Enige lectuur maakt duidelijk dat de tegenstelling heel wat complexer is en dat deze lieftallige godin een ontembare, vernielzuchtige furie is, een Dulle Griet met een tiental namen.

Wanneer ik schilderijen zie, zie ik daar vaak een andere beeldenreeks in. In dit geval zijn dat werken uit de westerse kunstgeschiedenis. Ik moet bijvoorbeeld aan de Italiaanse vroegrenaissance denken, aan de veldslagen die Paolo Uccello schilderde en aan Pisanello's 'Visioen van de Heilige Eustachius' uit dezelfde tijd. Uccello was een pionier van de wiskundige perspectief. Zijn veldslagen tekenden zich af tegen Toscaanse heuvels. Prachtig was het uitsnit, de restruimten tussen de
paardenpoten. De lansen suggereerden met hun ritme dynamiek en perspectief. Ook de ridders waren ritmisch gearticuleerd, het leek soms wat futurisme avant-la-lettre. Denk aan Marcel Duchamps 'Naakt een trap afdalend'. Op onze Indische miniatuur zien we ook heuvels, uitsnit en dynamische repetities. De molenwiekend gewapende Durga heeft ook iets futuristisch. Tussen de struiken kijken reeën nieuwsgierig toe of slaan op de vlucht. Dat doet mij aan de ietwat sprookjesachtige Pisannello denken. In 1897 schilderde Le douanier Rousseau een slapende zigeunerin, op oosterse wijze gekleed, die wonderlijk bezocht werd door een pacifistische leeuw. Later schilderde hij 'De oorlog' met een woeste, zwaard- en zeis zwaaiende vrouw op een wolfachtig beest, razend boven lijken en dode bomen. Al deze gelijkenissen fascineren mij.

De omweg van het vergelijken over de inhouden heen, over de grenzen van tijd en ruimte. We kunnen opnieuw interpreteren. Wie is Durga? Zij is de ontoegankelijke, de woede van de goden. Zij is de moedergodin, die strijd tegen de mannelijke demonen die de wereldorde bedreigen. Molenwiekend gewapend gaat zij razend tekeer met lieftallige glimlach. Ze heeft ook zin voor humor.  Wie is de demon? Is hij het slechte? Zonder het hoofd van de stier is hij een machteloze sterveling, een impotente minotaurus. Is hij het nazisme? Is hij de Islamitische Staat? Als het hoofd van de stier afgehakt wordt, dan wordt de demon machteloos als een gewone sterveling.

Is Durga de feministe pur-sang, maagdelijk onafhankelijk? Is zij de humanitaire interventie? Het verlichte, humanistische Europa? De autostrade van de vooruitgang? Is zij de ontspoorde verlichting? De Robespierre? En wie is Mahishasura? Is hij het Nazisme? De Islamitische Staat? Putin? Dutroux? De republikeinse partij? Of is hij de afgewezen minnaar? De duisternis? Het bijgeloof? Het obscurantisme?    

En zij, is zij de zevenkoppige draak van de zich zelf overschattende goede bedoelingen?  

8/25/2016

SYMMACHUS (4e eeuw)

"Wat de mensen ook mogen vereren, men mag aannemen dat het om één en hetzelfde iets gaat. We kijken naar dezelfde sterren; de hemel is dezelfde voor iedereen;  dezelfde wereld omringt ons. Wat maakt het uit met welke denkwijze elkeen op zoek gaat naar het ware? Een zo groot mysterie kan onmogelijk langs één weg bereikt worden." (Symmachus, 384 n.C.)

Danny Praet
De God der Goden: De christianisering van het Romeinse Rijk
Pelckmans - Kok Agora, 1995
geciteerd p. 190

8/03/2016

LEONARD COHEN: TEACHERS

LERAREN

Een vrouw ontmoet, de jaren heen,
Haar haren zwart zoals niet een,
Ben jij een leraar van het hart?
Haar zachte antwoord, neen.

Een meisje kende ik overzee,
Haar haren goud als goud voor twee,
Ben jij een leraar van het hart?
Ja, al is 't voor jou dus nee.

Een man ontmoet 't verstand was zoek
Ik moest hem vinden in een hoek,
Volg mij, sprak de wijze man,
Maar hijzelf was zoek.

Toen ging ik in een hospitaal
Waar niemand ziek was noch normaal,
Waren 's nachts de zusters heen
Lam lag ik in mijn zaal.

Ochtend kwam en dan de dag,
Bij 't avondeten 't messenscherp
bij mijn zilveren lepel lag.

Meisjes kwamen per abuis
in de rotzooi die de scalpels maakt.
Zijn jullie leraars van mijn hart?
Wij leren hoe men oude harten kraakt.

Een morgen ontwaakte ik alleen,
Hospitaal en zusters heen
Kerfde ik genoeg mijn God?
Kind, jij bent slechts been.

Eten deed ik buiten maat,
Neen, geen bord dat ik liet staan, wel
Wat kost zo ieder maal?
Wel, neem het mee en haat.

Mijn haat gebruikt op elk moment,
Op ieder werk, gezicht het felst,
Iemand wenste mij dat 't ging
Liever werd ik dan omhelsd.

Enkele meisjes omhelsden mij,
dan omhelsden mannen mij
Is mijn lijden nu volmaakt?
Nee, doe er eentje bij.

Ik was knap en zoveel meer,
Alle teksten uit het hoofd geleerd.
Genoot je van hetgeen ik zong?
Neen, je woorden knap verkeerd.

Tot wie is het dat ik mij richt,
Wie die wat ik opbiecht lust?
Zijn jullie de leraars van mijn hart?
Wij leren oude harten rust.

O leraars zijn mijn lessen rond?
Tot een andere ben ik niet in staat.   
Zij lachten, lachten en dan, Wel kind
Zijn je lessen rond?
Zijn je lessen rond?
Zijn je lessen rond?

(vertaling Dirk Verhaegen)

7/20/2016

EEN INWONER VAN ZHENG

Een inwoner van Zheng sprokkelde brandhout in de mateloze wildernis. Dat is niet iedereen toegestaan want ook in de mateloze wildernis geven wetten de maat aan. Toestemming had de inwoner gekregen van de mythische Gele Keizer, van wie gezegd wordt dat hij zwart zag, verbrand zo je wil, en deze toestemming in ruil voor een gepekeld geitenjong. Gepekeld én gestroopt. We moeten daarbij vermelden dat de sprokkelaar die toestemming wellicht slechts gedroomd had, en dat hij die droom, die heldere wildernis, voor waarheid hield. De toestemming was hem dus geopenbaard. Rechtsgeldigheid is hier uiteraard twijfelachtig al zullen sommigen staande houden dat ook de wet een hersenschim is. Sprokkelend stond de takkenbosman in de wettige wildernis plots oog in oog met een verdwaalde Romein, een zekere Placidus, die net op het punt stond om heilige te worden zoals dat met Romeinen wel eens kan gebeuren. Niet echt evident, een Romein in dit verre oosten, waar Zheng gesitueerd moet worden, want ze zeggen dan wel dat oost oost is en west west maar anderen zeggen: er is geen westen en geen oosten en zelfs in 't oosten vindt men Lappen en burlende herten. En ook wordt gezegd dat heden gisteren was en gisteren vandaag. Verdwalen kan iedereen overkomen en geluk mag het heten als men daarbij de waarheid meent te vinden in het takkenbos. Te confuus, zelfs Confusius of Hadrianus zouden het nooit ontwarren. Zo zwijgen alle wijzen in oost en west. Wijsheid en lafheid zijn niet strikt te scheiden. En subarctisch en mediterraan kunnen ook wel eens in elkaar verstrengeld raken, ook al schiet mij nu geen argument te binnen al zou de vergelijking met verstrengelde hertengeweien hier wel leuk staan als een soort prefiguratie. Terwijl ik nu aan de bezemhoek in Bosvoorde denk, waar indertijd veel gesprokkeld en gestroopt werd, gesprokkeld om bezems te maken en gestroopt om het karige bestaan wat aan te vullen, denkt ieder normaal mens bij dit visioen nu eerder aan de buis van Eustachius. De inwoner van Zheng wreef zich de ogen uit, want hij zag dat de man, de Romein en aanstaande heilige, knielde, maar het leek alsof hij om een of andere reden geïrriteerd was in zijn nakende heiligheid. Er dreigde iets fout te lopen met dat moment van bekering. De Romein scheen de inwoner van Zheng uit zijn gezichtsveld te willen wuiven, eerder dan hem te zegenen. Dat is goed te begrijpen, want de inwoner van Zheng, Zheng dat tussen haakjes (ik hoef die haakjes niet te plaatsen aangezien ik het met woorden reeds aangeef, terwijl dat niet geldt voor deze aanvullende bedenking zelf) in het huidige Henan gesitueerd moet worden, wat toen niet meer dan een bezemhoek was; deze inwoner dus wist niet dat achter hem een hert stond met een kruis in 't gewei, een beetje een variante op onze Sint-Hubertus (alhoewel deze Waal wellicht een echo is van het hier vertelde en alles in alle richtingen symmetriën kent - noem het geen plagiaat) en het mooie tafereel was zodoende verstoord, iets wat in die schemerzone tussen fictie en realiteit nooit welkom is. De heilige Eustachius in spe -Placidus- had een nauwelijks te onderdrukken neiging om de inwoner van Zheng een mep toe te dienen. 'Niet meer of deze Chinees maakt zich meester van mijn visioen en hij is nog in staat het kruis tot brandhout te maken en het hert te begraven voor egoïstische consumptie in familiaal verband. Ik ken ze, die takkenbosmannetjes van Zheng. En dat terwijl ik mijn kinderen aan de wilde dieren verloor en niet weet waar mijn vrouw met haar gloeiend kruis zich met haar schipper vermaakt.' Bedenk: bossen en herten staan wellicht voor heidendom en een kruis brengt christelijke orde in die takkenbosgrillen. Het hert moet van enige solidariteit met de Romein verdacht worden. De inwoner van Zheng kreeg een stoot van het heilige dier waar tussen haakjes geen kruis op te onderscheiden was, toch niet voor die arme Chinees, die sprokkelende inwoner van Zheng, die het dier niet eens te zien had gekregen en die nu enkel sterren zag. In die omstandigheid kan het de inwoner niet kwalijk genomen worden dat hij het dier, waar hij nu oog in oog mee stond, als tegenprestatie ook een fikse klap gaf. De heilige Eustachius in wording, die niet echt een dierenvriend was, hielp na wat geruzie het dier te begraven met het oog op latere eerlijk te verdelen consumptie, het is te zeggen in gedachten compleet voor hem alleen. Een nachtmerrie, vooral wanneer je bedenkt dat zulke incidenten de heilige geschiedenissen compleet in de war kunnen sturen. We zullen het later opgraven en laten ook een stukje voor relikwieën, mompelde de fris bekeerde.  Een toevallige voorbijganger hoorde het praatje van de inwoner met de Romein die er steeds meer als een Noord-Italiaanse snob ging uitzien. Ik graaf dat beest op en ik neem het mee naar huis want mijn vrouw en kinderen leven nog. De renaissance komt aangerukt met hoofse vertragingen. Pisanello, een begenadigd schilder, bedreven in prinsessen, medailles, vreemd fruit en gevogelte, dacht: dit valt niet te schilderen. Ik zal er maar een stemmig sprookje van maken, een hoofse illusie, een christelijke zoölogie, een artistieke Artis. Een hert vind ik zo in de dierentuin en sprookjesachtige heilige edelen, die lopen hier bij bosjes te pronken in het kreupelhout. Nu waren de dood gewaande zonen van de Romein, de snob, de heilige, gered door herders en akkerlieden en zij overleefden met de tepels van een wolvin.



Dirk Verhaegen

7/17/2016

EDUARDO GALEANO

VENSTER OP DE UTOPIE

"Zij is aan de horizon (…). Ik kom twee stappen dichter, zij wijkt twee stappen terug. Ik ga tien stappen vooruit en de horizon haast zich tien stappen terug. Ik heb goed vooruit te gaan, nooit zal ik hem bereiken. Waartoe dient de utopie? Zij dient hiervoor: om verder te gaan."

Eduardo Galeano (1940-2015)

5/02/2016

HERMAN MELVILLE

'Terwijl we aan de mat werkten, was ik de gezel of loopjongen van Queequeg. Terwijl ik de vuldraad of inslag van marlijn heen en weer liet gaan tussen de lange draden van de schering, waarbij ik mijn eigen hand als schietspoel gebruikte, en terwijl Queequeg ernaast stond en telkens zijn zware eiken zwaard tussen de draden schoof en, doelloos over het water starend, onverschillig en gedachteloos de draad  telkens vast sloeg; toen, zeg ik, hing er zo'n zonderlinge dromerigheid daar over het hele schip en de hele zee, alleen telkens verbroken door het korte doffe geluid van het zwaard, dat het was alsof dit het Weefgetouw van de Tijd was, en ikzelf de schietspoel die werktuiglijk weefde en weefde in dienst van de Schikgodinnen. Daar lagen de vaste draden van de schering, onderhevig aan slechts één enkele, telkens terugkerende, onveranderlijke trilling, een trilling die maar net genoeg was om de kruiselingse verweving van andere draden mogelijk te maken. Die schering leek de onontkoombare noodzaak; en hier, dacht ik, hanteer ik eigenhandig mijn eigen schietspoel en weef mijn eigen lot in deze onveranderlijke draden. Intussen raakte Queequegs stuwende, onverschillige zwaard de inslag af en toe scheef of dwars, of hard of zacht, net zoals het uitkwam, en vormde door dat verschil in de laatste slag een overeenkomstige afstekende plek in het uiteindelijke beeld van het voltooide weefsel; dat zwaard van deze wilde, dacht ik, dat zo uiteindelijk vorm en model geeft aan zowel schering als inslag, dit losse en onverschillige zwaard moet het toeval zijn - ja, toeval, vrije wil, en noodzaak - geenszins onverenigbaar - werken hier dooreenwevend met elkaar samen. De rechte schering der noodzaak, die niet van zijn uiteindelijke weg is af te brengen - de telkens wisselende trilling ervan dient in feite slechts tot dat doel; vrije wil, die nog vrij is om zijn schietspoel tussen de vaste draden te jagen; en het toeval, hoewel het in zijn spel is gebonden binnen de rechte banen der noodzaak, en in zijn bewegingen zijdelings wordt geleid door de vrije wil; hoewel het zodoende door beide wordt gericht, beheerst het toeval op zijn beurt beide, en slaat het de laatste slag die de gebeurtenissen hun kenmerkende vorm geeft.'

Herman Melville: Moby Dick
hoofdstuk 47 p. 184
vertaling Emy Giphart
Amstelpaperbacks, 1980
Veen, uitgevers - Utrecht

Blogarchief