6/16/2011

WANG WEI

Onder de regen vallen noch hemel en aarde, noch oosten en westen te onderscheiden. Wanneer er een wind waait zonder regen, wordt de aandacht vooral getrokken door de bewegende takken. Maar als het regent zonder wind, lijken de bomen verpletterd; de voorbijgangers dragen hun regenhoed en de vissers hun mantel van stro. Na de regen vervagen de wolken terwijl ze plaats maken voor een azuurblauwe hemel met een stralenkrans van nevels; de bergen leven op met smaragdgroene schittering, terwijl de zon, met schuine stralenbundels, zeer nabij lijkt. 's Ochtends maken de bergtoppen zich los van de nacht; bij het aanbreken van de dag, als zilveren mist en onduidelijke kleuren zich mengen, daalt een vage maan. In de avondschemering glijden op de rivier enkele zeilen aan de goud gekleurde horizon. De mensen haasten zich huiswaarts, de deuren van de huizen staan op een kier. In de lente is het landschap in nevels en damp gehuld; de rivieren neigen naar het blauw; de heuvels, van hun kant, naar het groen. In de zomer bedekken oude bomen de hemel; het meer is rimpelloos; midden in de bergen lijkt de waterval uit de wolken te vallen, en in het eenzame paviljoen ruikt men de frisheid van het water. In de herfst heeft de hemel de kleur van jade; het woud wordt dicht en geheimzinnig; de wilde ganzen vliegen over de stroom; enkele reigers houden zich stil bij de waterkant. In de winter bedekt de sneeuw de aarde; een houthakker is onderweg, geladen met een bundel takken; daar waar het lage water bij het zand komt, legt een visser aan met zijn schuit.

Wang Wei (8e eeuw)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Blogarchief