DEN HEECK - CENTRUM VOOR CONSTRUCTIVISME EN CONCRETE
KUNST
ALBERT RUBENS: VRIJ SPEL, STRENG
GESPEELD
Begin jaren ‘70
bezocht ik Albert Rubens in de context van een schoolopdracht. Ik was student
en zes jaar jonger. Het werk van Albert Rubens kende ik van ‘Le Disque Rouge, centre d’art construit’,
een Brusselse galerie die zich onder de bezielde leiding van Jean-Marie Labeeu
resoluut voor constructieve kunst inzette en waar ik zeer veel over de vloer
kwam. Zelf was ik ook reeds enkele jaren actief in die richting. Ik herinner
mij dat Rubens tijdens dat bezoek over zijn eigen werken vertelde dat hij ze
liefst rechtstreeks op de witte muren van een modern interieur wou schilderen,
dus niet op doek. Maar, voegde hij er aan toe, je weet hoe de mensen zijn: als
het niet op doek is, dan vinden ze het geen kunst. Albert voerde mij met de
auto –een 2PK- naar zijn atelier, ruim en toen reeds boordevol krachtige zwart-witte
werken. Voor een gesprek waren er voldoende aanknopingspunten. Toen enkele
Italiaanse constructivisten ter sprake kwamen -die waren in le Disque Rouge zeer goed
vertegenwoordigd- zei Albert vol begeestering: ‘De Italianen, die denken in de
ruimte!’ Dat is mij bijgebleven. Wellicht is Albert ook een soort Italiaan, een
beetje Alberti.
Alberti bracht in de vroegrenaissance een uitgesproken
mathematische geest in de schilderkunst. Perspectief was een mathematisch
stelsel om illusieruimte te creëren én om het beeldveld compositorisch te
organiseren. Dat alles diende echter om verhalen te vertellen. Om het met
Alberti te formuleren: er was behoefte aan een Minerva die wat beter in het
vlees zat. Bij Albert Rubens is de mollige Minerva dan toch ingeruild voor een
veel ascetischer spel van dimensies en
hun onderlinge relaties. Is het dan louter wiskunde?
Een vroege tentoonstelling van Rubens bij galerie Jeanne Buytaert
kreeg in de kleine catalogus een
citaat van Max Bense mee: ‘Kunst wordt ook door intelligente wezens gemaakt.
Dat wordt makkelijk vergeten.’ Max Bense was een Duitse filosoof die de
scheiding tussen het artistieke en het wetenschappelijke wou opheffen. Bense
kan ons zeer goed van pas komen om licht te werpen op Albert Rubens,
bijvoorbeeld met nog een ander citaat: ‘Wiskundige fenomenen zijn niet
noodzakelijk mooi, maar (…) zij zijn het bij gelegenheid. Daar waar
mathematische constructies voortkomen uit de wereld van het noodzakelijke,
onttrekken esthetische constructies zich daaraan.’ Wel zag Bense die werelden
niet strikt gescheiden, hij zag ze naar elkaar toegroeien. Nog een ander citaat
van Bense: ‘In eerste instantie is kunst geen kennis maar creatie. Maar de
creatie leidt wel tot kennis.’ En met Marin Mersenne zegt hij: ‘Comprendre, c’est
fabriquer.’ Lustige kennis, vrolijke wetenschap.
Veel vroege werken van Albert Rubens laten zich op het eerste
zicht lezen als simpele balk- en trapvormen, een soort geïdealiseerde
architectuur. De vormen lijken verwant aan minimalisme terwijl men zich kan
afvragen of ze niet figuratief zijn. Snel wordt duidelijk dat zij niet
eenduidig te lezen zijn, zij doen beroep op onze actieve waarneming. Zij zijn
niet figuratief maar toch representeren zij iets: zij representeren enerzijds
de idee architectuur en zij representeren anderzijds waarnemingsfenomenen. Maar
het is geen minimal art, het is geen op art en het zijn ook geen didactische
plaatjes. In de buurt - maar net niet.
Vanaf 1967 is de kubus, geprojecteerd in cavalière
perspectief, als uitgangspunt nadrukkelijk aanwezig in Rubens werk. Zijn
maximale zuiverheid bestaat slechts in de geest. In tegenstelling tot de lijn
en het punt is een kubus niet echt elementair. Het is reeds een hoger niveau
van configuratie. Bense parafraserend kunnen we zeggen dat de mathematische
figuur op zich geen kunst is en slechts kunst wordt in bepaalde omstandigheden:
op dat doek, met die ingreep, op dat formaat, in die serie, in dat oeuvre… De
gewone werkelijkheid wordt medewerkelijkheid,
wordt esthetische toestand, wordt
kunst. De kubus als uitgangspunt blijft niet altijd herkenbaar. Hij wordt een
vertrekpunt, een houvast of een slotakkoord.
In 1983 stelde Rubens tentoon in het Antwerpse ICC. Hij
toonde toen o.a. een indrukwekkende reeks doeken met schuine lijnen. Zij lijken
willekeurig als we de beelden afzonderlijk bekijken, maar als we de
beeldenreeks in serie zien, ontdekken we een procesmatig verloop. Vergeleken
bij de simpele balken en blokken van eerder werk lijken ze in de buurt van het
chaotische te komen. Slechts aandachtige lectuur kan orde, wetmatigheid en
verloop ontdekken. Het zijn uitdagingen aan ons bevattingsvermogen. De werken
ogen tegelijk als twee-dimensionele grafische tekens. Met het schrift hebben de
lijnen schijnbaar de ductus gemeen terwijl ze in feite uiterst langgerekte
parallellogrammen of trapeziums zijn, die kruisend en schuin zowel de derde
dimensie als beweging en tijd evoceren.
Wanneer we de artistieke productie van Albert Rubens in haar
totaliteit bekijken vallen voortdurende spanningsvelden en wisselwerkingen op: tussen
dimensies, tussen ideëel en materieel, tussen orde en chaos, tussen vorm en
procedé. De kubus is geen gevangenis, hij is een potentieel. Ook al zijn de
mogelijkheden eindig, zij zijn het dan toch in het astronomische. Er zijn een
creatief brein en een artistieke wil nodig om zich daarin te oriënteren. Rubens
is nooit de onderdaan van het mathematische.
In de wiskunde bestaat perfectie, idealiteit. Maar daarom is
dat nog geen artistiek ideaal. Artistieke kwaliteiten kunnen eerder schuilen in
afwijkingen, in dat heen en weer tussen ideëel en reëel. We zien grillige
vlakken, scheef, scherp, convex en concaaf. Overlappingen sturen ons in de war.
De wiskundige idealiteit lijkt ‘ontaard’. De symmetrie verstopt zich achter de
hoek. In die zin kan het ons toch een beetje aan het schimmenspel van Plato’s
grot doen denken. Het zijn verminkte afschaduwingen, fragmenten, verstoringen
en in zekere zin karikaturen van de perfectie. Maar toch is er tegelijk de
orde, de architectonische geest, die alom aanwezig blijft en heerst. Rubens
kunst is een vitale, wakkere kunst, opgewassen tegen de complexe wereld waarin
wij leven.
Alle kunstwerken kunnen als tekens geïnterpreteerd worden.
Rubens werken lijken wel eens op signalisatie of beeldmerken, maar zij hebben geen
praktisch nut, zij behoren niet tot de wereld van het utilitaire. Zij zijn ook
niet strikt gecodeerd. Onze lectuur mag zich ook niet beperken tot het
achterhalen van het systeem: er is zoveel meer te ontdekken met ogen en hersenen.
Miljoenen jaren evolutie én onze huidige technologische wereld geven ons het
vermogen om een in wezen stomme wereld tot geest te verheffen. Met zijn vrije
spel, dat hij uiterst streng speelt, levert Albert Rubens daaraan een bewonderenswaardige
bijdrage.
Dirk Verhaegen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten